In Friesland was een kunstschilder die steun wilde omdat hij geen werk had of wel schilderde maar “er niet van kon leven”.
De Gemeente Doniawerstal besloot hem geen bijstandsuitkering te geven.
Omdat diverse schildersbedrijven hadden emplooi voor de schilder, als huisschilder.
Want schilderen is schilderen vond men.
 
De kunstschilder kon dan eventueel in de avonduren voor zichzelf schilderen.
Prima redenering denk ik.
Kunst moet zichzelf kunnen onderhouden.

Karel Appel was kapper/schilder, kende jaren van grote armoede, totdat zijn werk ging verkopen. Hij stopte niet als kapper omdat steun op te halen een schande was of zo werd gezien.

Ik vind cultuur steuntrekkers allen schandelijke types.
Of men leeft “van de kunst” of men zoekt echt werk als dat niet lukt.
—–
Ingezonden door Anno Zijlstra

5 REACTIES

  1. Ik denk dat de kwaliteit van kunst omhoog gaat als een schilder, musicus, acteur, moet vechten voor zijn plek in de schijnwerpers; in plaats van de subsidiespons uit te hangen. Overigens kan een ‘kunstenaar’ al jaren een beroep doen op de WIK, http://nl.wikipedia.org/wiki/Wet_werk_en_inkomen_kunstenaars , dus meneer kan daar op gewezen worden en anders gaat hij maar lekker zijn eigen boontjes doppen.

    Maar ja, ‘kunstschilder’ doet het kennelijk beter in de kroeg dan ‘huisschilder’. Dat doet mij denken aan een troela die ik een poosje geleden in de kroeg tegen het lijf liep die op bekakte toon liet weten dat zij ‘Kunnnstenaer” was en populair bij niet nader genoemde ambtenaren, wat weinig indruk op mij maakte. Triest geval, toevallig ken ik wat creatieven die het goed doen en die zijn doorgaans (te) bescheiden. Daarom kudo’s voor de kunstenaars en kunstenmakers die kunnen leven zonder subsidie.

    Dat kunst alleen nog maar ‘commerciele drek’ zou zijn als er geen subsidies worden uitgedeeld is wat mij betreft een mythe. Laat degenen die dat beweren (ik spreek die zo af en toe) dat dan ook maar aantonen.

    • Alle grote kunst is altijd ook commercieel geweest. Denkt u dat de kerk, adel of rijke burgerij een derderangsschilder of beeldhouwer zou hebben ingehuurd? Zodra het clair-obscur van Caravaggio populair werd en deze schilder veel opdrachten binnenhaalde, stortten alle Europese schilders zich op deze manier van schilderen. In Utrecht ontstond een hele school van caraveggionisten en uiteindelijk overtrof Rembrandt zijn voorbeeld. Dit liep door tot ver na WO II. Het ging fout toen de BKR werd ingevoerd. Wie wel eens een kijkje heeft mogen nemen in de opslagplaatsen van gemeentes, wilde terstond zelfmoord plegen.
      Terecht verwijst vandinges naar WIK, waar een kunstenaar de kans krijgt om zichzelf een bepaalde tijd te bewijzen, in sommige gemeentes zelfs 2 jaar. Ik raad trouwens iedereen aan om eens de boeken van Kraaijpoel te lezen. Amusante kunstgeschiedschrijving waarop de ene helft van de kunstwereld in Nederland woedend reageeerde en de andere helft probeerde hem dood te zwijgen. Kraaijpoel – zelf een ‘ouderwets’ figuratieve schilder kan aardig rondkomen van zijn werk en combindeert het met schrijven en les geven. Hij concludeerde dat in Nederland artistiek talent allang geleden vertrok naar reclamebureaus. Nu zitten ze ook in de film-, tv- en videospelletjeswereld.

      • Dat klopt inderdaad; het beeldend creatief talent zit grotendeels in de reclame, vormgeving en media of is naar het buitenland uitgeweken omdat de zuurgraad in NL te hoog werd. Net als dat het muzikale talent grotendeels in de popmuziek e.d. zit in plaats van gesubsidieerd klassiek werk maken waar alleen vrienden en bekenden naar komen luisteren, plus wat abonnementhouders die het ongevraagd in hun abonnement kregen als koppelverkoop. Ik ga eens zoeken naar dat boek van Kraaijpoel.

      • Kraaijpoel heeft drie boeken geschreven:
        De Nieuwe Salon, Was Pollock kleurenblind en Reputaties. Goed geschreven, niet het gruwelijke taalgebruik van kunsthistorici en kunstcritici, maar goed Nederlands en vooral veel humor, beetje hetzelfde gevoel voor humor als Karel van het Reve. Een voorbeeld:

        Zo bestond in de jaren vijftig, vooral bij opvoeders en jeugdwerkers, het geloof dat de mens zich vrij moest kunnen ontplooien, dat het een groot ongeluk ws om geremd te zijn, dat het geluk gelegen was in spontaniteit, vitaliteit, dynamiek, dat de ziel het meest snakte naar vrije expressie. Dit verlangen ging gepaard met verzet tegen de machten die de ziel tot dusver hadden beknopt, de ouders, de onderwijzers, de dominee. Ook de ouderlijke omgeving met knusse meubels, heiligenbeelden, kalenders met reproducties van Vermeer, werd een verstikkende werking toegeschreven.
        Bovendien was er, vooral in de jaren zestig en zeventig, veel aandacht voor rechtvaardigheid, democratisering, de studenten wilden iets met de arbeiders, de Permanente Revolutie werd uitgeroepen, kunst en cultuur moesten uit hun toren en van hun sokkels komen en zich mengen onder het volk. Streven naar specialistische vaardigheden was moreel fout, daar werd je vakidioot van. Het ging om de maatschappelijke achtergrond, de structuren moesten aangepakt worden.

        De motto’s die hij aan zijn boeken gaf:

        “Geen mooiere kunst dan de moderne kunst, behalve natuurlijk de moderne kunst “(N. Scheepmaker) en “Het is een mooi vak, maar de eerste zestig jaar zijn moeilijk” (Cesar Domela)

        Veel plezier. Mocht je nog vrienden of kennissen onder moderne kunstenaars of liefhebbers van moderne kunst hebben, dan raak je die waarschijnlijk kwijt.

      • Foutje in het motto, geleend van Scheepmaker: “Geen mooiere kunst dan de moderne kunst, behalve natuurlijk de moderne kunst “, moet uiteraard zijn: “Geen mooiere kunst dan de moderne kunst, behalve natuurlijk de klassieke kunst“.

Comments are closed.