AmagiDit is deel 7 van een achtdelige serie over het Natuurrecht.

9. Democratie en natuurrecht versus dictatuur en positief recht
Deel 2

Eerder is gesteld dat het natuurrechtelijk systeem tot de democratie (rechtsstaat) behoort, en het positiefrechtelijk systeem tot de dictatuur (wetsstaat). De combinatie dictatuur-natuurrecht is niet mogelijk, en de combinatie democratie-positief recht is de farce waar we nu het slachtoffer van zijn. Momenteel is er geen enkele staat die zijn juridisch systeem op het natuurrecht baseert, maar is elk systeem van zuiver positiefrechtelijke aard. Hieruit volgt dat geen enkele staat democratisch is, ondanks de holle beweringen van de politici, dwangmatige leugenaars, die, naar het lijkt, niets anders te doen hebben dan de mensen misleiden. Plato wist dit reeds, want hij waarschuwde de mensen dat ‘een van de straffen voor het niet deelnemen aan het politiek proces was, dat men uiteindelijk door zijn minderen geregeerd zou worden.’ QEstD, helaas.

Alle staten die zich zo graag democratisch noemen (vooral de westerse) zijn in werkelijkheid particratieën. Een particratie is de vorm van dictatuur waarbij de macht exclusief bij een aantal politieke partijen ligt. De burgers van zulke staten hebben niet alleen geen inspraak in het beleid (over beslissingen, dus, die henzelf direct raken), ze worden ook voortdurend en opzettelijk belogen, bedrogen en naar willekeur in hun rechten en vrijheden beperkt door incompetente politici die slechts uit zijn op eigenbelang: bevrediging van hun machtswellust en zelfverrijking. En om hun doel te bereiken gebruiken die politici het dwangmiddel bij uitstek, namelijk de wet, want zonder de wet zijn ze volstrekt impotent: de wet is als het ware de viagra voor de politicus. Het is dus niet vreemd dat zulke nep-democratieën ook slechts een nep-parlement zonder oppositie kennen. Uiteindelijk zijn in een particratie regering en de meerderheid in het parlement samengesteld uit dezelfde partijen die toevallig aan de macht zijn, en die parlementaire meerderheid zal haar partijgenoten in de regering met het oog op haar machtspositie niet de voet dwars zetten: één verkeerde beweging zou tot een kabinetscrisis en -val kunnen leiden, en dat ware een vorm van zelfmoord (machtsverlies). In tegenstelling tot de democratie kent de particratie om de hiervoor gegeven reden dus géén machtenscheiding en bezit een particratisch parlement dus ook geen controlerende functie, zoals dat in een democratie het geval is, maar een ondersteunende functie ten bate van de eigen regerende partij(en) en ten koste van de burgers. Een particratie is dus een dictatuur die slechts pretendeert een democratie te zijn: ze houdt alleen maar de schone schijn op, en helaas trappen de burgers daar in (hoewel steeds minder).

Een democratie kent als gevolg van haar natuurrechtelijke basis dus geen wetten als zuivere politieke wilsuitingen, waaruit men zou kunnen concluderen dat in een democratie geen politicus te vinden is. Dat is inderdaad juist, want in een democratie geldt een totaalverbod op het vormen van politieke partijen omdat die, als machtige pressiegroepen, de democratie ondermijnen. Politieke partijen vormen een reëel gevaar voor (het voortbestaan van) de democratie en staan tevens de vrijheid van de burger in de weg. In een democratie worden de bestuurders en de volksvertegenwoordigers individueel en op grond van hun persoonlijke merites direct door de burgers uit hun eigen gemeenschap gekozen. Ze doen hun werk met last en ruggespraak, en zijn voor hun handelen direct en indirect verantwoording schuldig aan de burgers, collectief en individueel. Bij niet of slecht functioneren hebben de burgers het recht om de betreffende bestuurder of vertegenwoordiger terug te roepen (‘te ontkiezen’) en onmiddellijk een andere in zijn plaats te kiezen.

De vier instrumenten die een burger in een democratie ten dienste staan (maar die in een dictatuur geheel of gedeeltelijk ontbreken) om regering en parlement onder controle te houden  zijn:

  1. Recht van kiezen (van alle bestuurders en volksvertegenwoordigers);
  2. Recht van terugroepen (‘ontkiezen’);
  3. Recht van referendum;

4.  Recht van petitie.

Deze rechten vormen als het ware de vier pilaren waarop de democratie rust. Ontbreekt ook maar één van deze pilaren, of wordt hij weggenomen of zelfs maar slecht onderhouden, dan begint de democratie reeds gevaarlijk te wankelen. Er is evenwel nog een vijfde pilaar, de centrale pilaar, en dat is wellicht de belangrijkste, want als die beschadigd of weggebroken wordt, dan breekt de democratie onmiddellijk door midden en stort in. Die pilaar is het recht op vrije uiting, en met dat recht staat of valt de democratie! In de Nederlanden bestaat het eerste hierboven recht ten voordele van de elite slechts in een zwaar verminkte vorm; de overige rechten worden niet erkend. Het recht op vrijheid van uiting is door de Nederlandse regering, mede in opdracht van de EUSSR in Brussel, inmiddels zo sterk ingeperkt, dat van dit recht nauwelijks nog sprake is. In tegenstelling tot wat de politieke criminelen nog altijd bij hoog en laag volhouden (en wat sommigen van hen in al hun eenvoud zelf nog steeds geloven), zijn de Nederlanden géén democratische rechtsstaat, maar een particratische wetsstaat. In gewone mensentaal: een vulgaire dictatuur.

Een bijzonder voordeel van het natuurrecht is overigens het geringe aantal wetten dat de overheid behoeft te maken. En ook mag maken, want als eerder betoogt gaat het natuurrecht uit van zelfregulering, en dus geen regulering waar en wanneer niet nodig. Bij invoering van het natuurrecht kunnen dus zonder meer duizenden en meer wetten naar de prullenbak verwezen worden. En die wetten die de overheid mag maken, mogen nooit meer dan slechts kaderwetten zijn, hetgeen een flexibele en een passende toepassing (rechters) en uitvoering (ambtenaren) van de kaderwet in het individuele geval garandeert.

De keuze tussen natuurrecht en positief recht is feitelijk de keuze tussen vrijheid, recht en rechtvaardigheid, en onderdrukking, wet en onrechtvaardigheid, want als de natuurrechtelijke staatsopvatting niet wordt aanvaard, dan kan de staat alleen nog maar een dwangorde zijn. Die keuze kan en mag derhalve alleen door de burger zelf gemaakt, anderen mogen zich daar niet in mengen. Vooral de politiek dient zich daar volstrekt buiten te houden.

10. Natuurlijk recht op verzet

Omdat wetten en beslissingen onder het positief recht voortdurend tegen het (natuurlijk) rechtvaardigheidsgevoel indruisen is het overtreden van zulke wetten niet ongewoon. Daarom rest de politiek niets anders dan de naleving van zulke wetten middels staatsgeweld (straffen, zoals boetes en detentie) af te dwingen. In een dictatuur bezit de positiefrechtelijk wet echter geen geldigheid omdat zij niet op democratische wijze (dus zonder toe- of instemming van de burger) tot stand gekomen, en bovendien vaak strijdig met de hogere norm, is. Daarom rust op geen enkele burger de plicht om de positiefrechtelijke wet te ‘gehoorzamen’, tenzij die wet inhoudelijk rechtmatig is en de erop gebaseerde beslissingen rechtvaardig zijn, d.w.z. er moet sprake zijn van overeenstemming met de natuurrechtelijke normen (Leven, Vrijheid en (natuurlijke en verworven) Eigendom) en beginselen (als: ‘onschuldig totdat het tegendeel bewezen is’, ‘de partij die beschuldigt of beweert, bewijst’, etc.). Maar in dat geval gehoorzaamt men natuurlijk nog steeds niet de wet, maar handelt men zuiver volgens de natuurrechtelijke, de hogere norm!

Hoewel het positief recht ervan uitgaat dat hetgeen legaal is, feitelijk ook moreel juist is, kan een wet onder het natuurrecht niet tegelijk juridisch geldig en moreel verkeerd zijn. Het natuurrecht erkent dus de mogelijkheid dat rechtsnormen moreel zo verwerpelijk zijn, dat ze niet gehoorzaamd mogen worden. Een wet die géén morele (=natuurrechtelijke) basis bezit is per definitie onrechtmatig en daarom ongeldig, want de onrechtvaardige wet is geen wet[1]: ze hoeft niet nageleefd te worden.

Elke burger heeft dus het natuurlijk recht zich tegen een onrechtmatige wet te verzetten door haar niet na te leven. Hij heeft zelfs het natuurlijk recht, en de plicht!, om bij te dragen aan de omverwerping van een dictatuur (een onnatuurlijke toestand) met het doel de democratie (de natuurlijke toestand) te herstellen. Dit recht om een schadelijke (in natuurrechtelijke termen: destructieve) regering te verwijderen is een secundair natuurlijk recht dat uit het primaire recht op vrijheid afgeleid is. Het bestaan van dit recht wordt bevestigd in onder meer de Schotse Declaration of Arbroath (1320), de Amerikaanse Declaration of Independence (1776) en de Franse Droits de l’Homme et du Citoyen (1789).

Weerstand tegen een onrechtvaardige wet en tegen een dictatuur heet in correcte termen burgerlijk verzet, maar de mensen spreken als gevolg van indoctrinatie in het algemeen van burgerlijke ongehoorzaamheid. Maar die bestaat niet. Ze kan niet bestaan, omdat de burgers de meesters zijn en de overheid hun dienaar, en hoe kan de meester nu ooit ongehoorzaam zijn aan zijn dienaar? Het is de overheid die aan de burgers gehoorzaam moet zijn (de volonté générale) en die aan hen verantwoording schuldig is. Wanneer nu de overheid weigert dit democratisch principe na te leven, dan is zij ongehoorzaam aan de burgers, waaruit volgt dat bestuurlijke ongehoorzaamheid dus wel bestaat! Het gebruik van de term ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’ is een lage psychologische truc die door een tirannieke overheid gebruikt wordt om de burgers te intimideren, en op die manier enig verzet reeds in de kiem te smoren: uiteindelijk wil niemand graag ‘ongehoorzaam’ zijn. De uitdrukking ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’ is daarom volstrekt onjuist en de mensen moet het gebruik ervan worden afgeraden! De enige juiste term is dus: burgerlijk verzet.

Ingezonden door Bert Post Uiterweer,

Wordt vervolgd.