In het princiepsarrest van het Hof van Cassatie (België) dat in de rechtsleer gekend staat als “het Schoorsteenarrest”, waarin de vraag gerezen was of het onschadelijke aanwenden van de burgerlijke rechten ex art. 658 (gemene muur bij mede-eigenaarschap) en bij uitbreiding art. 544 BW (het eigendomsrecht) toch aanleiding kon geven tot een schadeloosstelling op grond van art. 1382 BW. De eisers in Cassatie wierpen op dat zij niet tot een schadeloosstelling veroordeeld konden worden omdat ze geen fout hebben begaan in de zin van art. 1382 BW.
Inderdaad, ze hebben met hun gedrag – in casu het verhogen van een muur – geen wetsbepaling overtreden. Volgens hen was er geen sprake van een fout, laat staan van schade. De bodemrechter, die de eiser in Cassatie had veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding, had nochtans toegegeven in zijn motivering dat er geen sprake van was een fout, noch nalatigheid.
Het Hof van Cassatie oordeelde dat art. 544 aan iedereen een gelijkwaardig genot van zijn eigendom toestaat.
Hieruit leidde het Hof af dat het evenwicht tussen twee aanpalende erven steeds moet gevrijwaard blijven. De feitenrechter oordeelde volgens het Hof correct door te stellen dat het evenwicht tussen beide erven verstoord was. Hiermee legde het Hof van Cassatie de basis voor de zogenaamde evenwichtsleer en de burenhinder, die stelt dat de aanwending van een eigendomsrecht toch een fout kan uitmaken als zij wordt aangewend op een manier die kennelijk het eigendomsrecht van een nabuur schendt. Dit maakt dus een fout uit in de zin van art. 1382 BW en kan dus een grond opleveren tot schadevergoeding.
Met dit arrest schiep het Hof duidelijkheid: waar voorheen burenhinder werd vastgesteld op grond van art. 1382 BW, en er dus een fout bewezen moest worden, wordt nu via de omweg van het eigendomsrecht en de evenwichtsleer de vaststelling van een inbreuk op de evenwichtsleer aangewend om een schadeloosstelling te bekomen. Sinds het Schoorsteenarrest is elke twijfel in de rechtspraak uitgesloten: de uitoefenaar van een eigendomsrecht is ertoe gehouden geen excessieve schade toe te brengen aan zijn buren. Doet hij dat wel, is er sprake van een fout. Let wel, niet-excessieve schade die niet te wijten zou zijn aan een fout, kan geen grond opleveren tot schadevergoeding. Er is dan immers geen inbreuk op de evenwichtsleer. Het foutcriterium bij de beoordeling of er sprake is van schade mag dan wel door de evenwichtsleer geneutraliseerd worden, het oorspronkelijke schadecriterium blijft onverkort gelden: enkel excessieve schade kan leiden tot een schadeloosstelling in de zin van art. 1382 BW.
In onze moderne samenleving, die de laatste decennia toch aangrijpend gewijzigd is, zijn eigendomsrechten niet meer mooi afgebakend en interfereren zij voortdurend met elkaar. Dit hedendaags probleem is niet uitgewerkt in ons Burgerlijk Wetboek, dat dateert van 1804, en is niet verenigbaar met het strikte eigendomsbegrip zoals dat sterk tot uiting wordt gebracht in de liberale geest van ons burgerlijk recht. De oplossing voor dit probleem moet vooral een modus vivendi, een praktisch compromis zijn. In de rechtspraak wordt onderscheid gemaakt tussen normale en abnormale hinder. “Normale hinder”, dat strikt genomen niet verenigbaar is met de letter en de geest van art. 544 BW, wordt de dag van vandaag aanvaardbaar gesteld en maakt dus geen fout uit, ook al kan zij schade veroorzaken. Deze objectief vaststelbare schade kan dus nooit grond opleveren tot het bekomen van een schadevergoeding of een stakingsvordering.
Voor “abnormale hinder” is de oplossing enigszins problematischer. Op zich is een absoluut eigendomsrecht een contradictie. Enerzijds mag een eigenaar alles doen (dat niet tegen de wet is), anderzijds moet hij niets tolereren. In het kader van het nabuurschap komt deze contradictie het sterkst naar voren. Het gebruik en genot van een eigendom wordt door weinig tot geen wetsbepalingen beperkt, terwijl dit het gebruik en genot van een naburige eigendom wel kan storen. Hier interfereert het recht om een eigendomsrecht naar believen aan te wenden met het recht om een eigendom ongestoord aan te wenden. Bovendien lijkt het niet onmogelijk dat abnormale hinder onder bepaalde omstandigheden of later in de tijd normale hinder wordt, en omgekeerd.
Vanuit de arresten lijkt de rechtvaardiging van de schadeloosstelling duidelijk: iemand heeft recht op een schadeloosstelling als hij geschaad wordt in zijn rechten, en iemand anders daarvan een buitenproportioneel voordeel uit haalt. Vanuit utilitair perspectief zal een buitensporig nadeel ten gevolge van een gering voordeel (in casu de ingesloten schouw door de verhoogde muur) voldoende rechtsgrond opleveren om het gering voordeel ongedaan te maken. Dit staat dus volkomen los van enig foutbegrip. Op deze manier kunnen we, vanuit de wederzijdse verplichtingen die hierboven al werden beschreven, rechtvaardigen dat een buur ook abnormale inbreuken moet aanvaarden, zolang hij daarvoor vergoed wordt.
Deze leer lijkt logisch en lijkt het hoofd te kunnen bieden aan het gros van de problemen die zich in onze moderne samenleving voordoen, zonder het ouderwetse recht van 1804 daarvoor volledig buitenspel te zetten. De brug tussen het oude recht en de nieuwe problemen is, zij het via een omweg, succesvol geslagen. Het is in dat opzicht weinig opportuun om ons duidelijk eigendomsrecht en schadeloosstellingsrecht volledig te herzien. Toch plaatste de rechtsleer enkele interessante kanttekeningen. Wat bijvoorbeeld met uitvoeringsagenten? Het Hof spreekt zich in het arrest niet uit over de aansprakelijkheid van uitvoerders (noch in het Schoorsteenarrest, noch in het Kanaalarrest). De uitvoeringsagent zou eventueel via het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht kunnen worden aangesproken, maar aangezien er in de evenwichtsleer geen sprake is van een foutbegrip, is de uitvoeringsagent (waarschijnlijk) in geen geval aansprakelijk. En wat met schade aan personen? In dat gevoel doet er zich een conflict voor tussen het eigendomsrecht en de vrijheid van persoon. De wet, noch de rechtspraak, heeft een pasklare oplossing voor dit probleem. Een logische oplossing lijkt er mij in te bestaan schade aan personen op dezelfde manier te behandelen als schade aan goederen, met dien verstande dat er steeds over moet gewaakt worden dat de fysieke integriteit van een persoon niet in gedrang komt. Wat de wijze van schadeloosstelling betreft, maken de arresten duidelijk dat de schadeloosstelling zowel in natura als bij equivalent kan gebruiken, volgens de gewone gemeenrechtelijke principes.
Ook de vermeende overlast van kinderen in kinderdagverblijven of jeugdbewegingen in woonzones is mijns inziens een casus die past binnen de geest van de evenwichtsleer en de burenhinder, zij het dat de schade (geluidsoverlast) wordt veroorzaakt door een spelend kind, en niet door een eigendom sensu stricto. Maar zoals hierboven de schade áán eigendommen wordt doorgetrokken naar de schade áán personen lijkt het mij niet onlogisch om eenzelfde analogie te makken tussen de schade door eigendommen en de schade door personen. Laat duidelijk zijn dat luidruchtige kinderen wel degelijk schade verwekken door hun luidruchtig gedrag. Het lijkt mij juridisch niet verdedigbaar om geluidsoverlast door personen te gaan loskoppelen van geluidsoverlast door muziekinstallaties, aangezien voor beiden menselijke actie vereist is. Maar dit hoeft mijns inziens geen probleem te vormen. Het moet mogelijk zijn om aan te tonen dat luidruchtige kinderen “normale en zorgvuldige kinderen”, zodat de schade die zij veroorzaken, geen abnormale, maar normale schade is, die geen grond kan opleveren tot schadevergoeding. In deze optiek lijkt het wetsvoorstel van Mercedes van Volcem en Ann Brusseel om spelende kinderen niet langer als overlast te beschouwen, geen juridisch houdbare argumentatie te bevatten. Men wil via wetgevend ingrijpen de schadeverwekkende overlast van spelende kinderen beschermen, zoals ook sirenes en kerkklokken geen grond kunnen opleveren tot schadevergoeding. Enige juridische argumentatie die zou stroken met honderd jaar Cassatierechtspraak en de huidige consensus in de rechtsleer inzake de evenwichtsleer en burenhinder, ontbreekt volledig. Vanuit juridisch oogpunt is dit wetgevend initiatief dan ook betreurenswaardig.
Van Volcem en Brusseel verwijzen naar vonnissen in Lauwe (2006) en Erpe-Mere (2009), waar een stakingsvordering succesvol werd ingeleid tegen een speelplein, waardoor die accommodaties noodgedwongen moesten sluiten. Dit is nochtans geen argument, aangezien de motiveringen van de respectieve rechters mijn inziens niet verenigbaar zijn met het Schoorsteenarrest en de consensus in de rechtsleer. Dit is gewoon slechte rechtspraak. Het lijkt mij dan ook meer opportuun om de rechterlijke macht te wijzen op de vigerende rechtspraak en de argumentatie binnen de rechtsleer, dan hiertegen op te treden via de wetgevende macht. Hoe nobel de motieven ook mogen lijken. Bovendien behandelt het wetsvoorstel enkel geluidsoverlast van kinderen op het openbaar domein (wat ook geldt voor sirenes en kerkklokken), waardoor geluidsoverlast op het private domein (bijvoorbeeld in kinderdagverblijven) buiten de bescherming van de wet zou vallen.
Cruciaal is om aan te tonen dat de geluidsoverlast van kinderen geen “abnormale”, maar “normale” schade uitmaakt. Daarvoor moeten we aantonen dat een “normaal en zorgvuldig” kind luidruchtig is. Dat lijkt me geen moeilijk te verdedigen stelling. Kinderen worden nu eenmaal geassocieerd met stemverheffing. In de ontwikkeling van de stem, het aanleren van sociaal gedrag, waaronder het gebruik van stemvolume en intonatie, is een essentieel onderdeel van het leerproces van kinderen. Een rechter, zoals die in Erpe-Mere en Lauwe, die bijgevolg geluidsoverlast van kinderen kwalificeert als “abnormale” schade, miskent mijns inziens een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van het kind.
Al moet dit natuurlijk niet in een absurde abstractie getrokken worden. Ook sociale bewustwording is een essentieel onderdeel van de ontwikkeling van het kind. Ouders, leerkrachten en andere mensen betrokken in de opvoeding en ontwikkeling van kinderen, moeten kinderen er wel degelijk van bewust laten worden dat hun lawaai wel degelijk overlast uitmaakt en schade veroorzaakt. Een normaal en zorgvuldig kind mag dan misschien wel luidruchtig zijn, van een normaal zorgvuldig kind mag dan ook verwacht worden dat hij zich bewust is van zijn omgeving. Hier zal dus in de praktijk een evenwicht gezocht moeten worden. Maar net zoals het bestempelen van de geluidsoverlast van een kind als abnormale schade een schandelijke overdrijving is, is ook dit wetgevend initiatief enkele bruggen te ver. Zo lijkt het mij wel verdedigbaar dat luidruchtige speeltoestellen, zoals bijvoorbeeld een metalen voetbalgoal, abnormale hinder kan veroorzaken. Dan is het mijns inziens de taak van de rechter om te bevelen dat de metalen goal wordt vervallen door een goal met netten, die geen geluid maakt. Een sluiting van het gehele speelplein is in dat opzicht een buitensporige maatregel en levert grond op tot beroep en desnoods zelfs Cassatie.
Enerzijds moeten we de rechters, in het bijzonder de overijverige vrederechters, wijzen op de rechtspraak en rechtsleer en de hoedanigheid van een normaal zorgvuldig kind. Anderzijds moet de deur op een kier blijven staan voor flagrante gevallen van overlast. Zo mogen we niet de abstractie maken dat elke vorm van geluidsoverlast in alle mogelijke omstandigheden “normale” hinder uitmaakt. Anders riskeren we om zowel de scheidingslijn die bestaat tussen normaal en abnormaal – die zoals boven in beide richtingen kan overschreden worden – als de appreciatiebevoegdheid van onze rechters te miskennen. Dit mag absoluut niet de bedoeling te zijn. Het feit dat ik rechters oproep om “normaal zorgvuldige kinderen” mild te beoordelen, wil niet zeggen dat ik de mening ben toegedaan dat geluidsoverlast van kinderen nooit het voorwerp kan uitmaken van een juridisch geschil. Kinderen zijn nu eenmaal eigen aan onze (verstedelijkte) samenleving, zeker in onze moderne tijd, waar interferentie tussen eigendomsrechten onvermijdelijk is. Hen volledig immuun te maken voor rechterlijke appreciatie lijkt me in dat opzicht weinig opportuun. Vanuit het recht valt dit allerminst te verdedigen.
Tenslotte moeten enkele kanttekeningen worden geplaatst bij de verwijzing naar het Nederlandse en het Duitse burgerlijk recht, waarin uitzonderingen zijn voorzien voor spelende kinderen. In bepaalde Duitse deelstaten werd een wettelijke uitzondering gecreëerd op de wettelijke geluidsnormen. In Nederland geldt vanaf 1 januari 2010 een aanpassing van de geluidsnormen voor basisscholen en kinderdagverblijven. Bij het bepalen van de geluidsoverlast wordt geen rekening meer gehouden met het geluid van spelende kinderen op en bij scholen of kinderdagverblijven. Van Volcem springt achteloos en onverstandig om met buitenlandse wetgeving en rechtspraak. In het Nederlandse en Duitse burgerlijke recht, die veel moderner zijn dan ons Belgisch burgerlijke recht, is immers géén algemeen schadebeginsel zoals dat bij ons bestaat onder art. 1382 BW. In het Duitse recht is een algemeen beginsel volslagen afwezig en worden inbreuken bestraft per artikel zelf. Enige verwijzingsregel of allesomvattend beginsel is dus onbestaande in dat recht. Een “uitsluiting” zoals is ingevoerd in de wetgeving omtrent geluidsnormen is dus perfect mogelijk en in lijn met de Duitse wetgeving en rechtspraak. In België zou zo’n “Legal transplant” indruisen tegen meer dan 200 jaar wetgeving en rechtspraak. Parlementsleden moeten dus voorzichtigheid aan de dag leggen als ze over de grenzen heen naar wetgeving en rechtspraak kijken.
Samenvattend stel ik voor dat de Minister van Justitie wordt aangemaand een circulaire naar zijn rechterlijke macht en openbare ministeries te verzenden waarin wordt gewezen op de beoordelingsgrond van het “normaal en zorgvuldig” kind en het bovengeschetste kader.
Misschien is het ook opportuun om pedagogen, psychologen en evolutionaire biologen hierin te betrekken, om de inherente geluidsoverlast die met kinderen gepaard gaat, wetenschappelijk te staven. Laat duidelijk zijn dat de rechtspraak en rechtsleer aan de kant van de kinderen staat en dat wij ons niet mogen laten misleiden door de “slechte” rechtspraak van sommige overijverige rechters.
Alle goede intenties van wetgevend initiatief en rechtsvergelijkend onderzoek in overweging genomen, lijkt het mij niet opportuun om achteloos in te grijpen in ons wetgevend kader. Zeker wat betreft de evenwichtsleer en de burenhinder, vooral in het licht van onze moderne maatschappij, is het allerminst aangewezen om het broze evenwicht en 100 jaar consensus in de rechtsleer van vandaag op morgen van tafel te geven. Laat dit dan ook een warme oproep zijn aan de wetgever om meer respect en aandacht te schenken aan het bestaande wetgevend kader, alsook haar nuanceringen en toepassingen in de rechtspraak en de rechtsleer.
Ingezonden door – Xavier Everaert
Voor gewone mensen leest dit ongeveer net zo lekker weg als een wetboek, niet dus.
Wat een verhaal, daar begin ik niet aan hoor!
Evenwichtsleer:
– ontbind de krachten langs de x-as
– ontbind de krachten langs de y-as
– indien nu de som van de krachten langs de x-as alsmede die langs de y-as elk 0 zijn, dan is er sprake van evenwicht.
Comments are closed.