wilhelminaIn een vorig artikel introduceerde ik de bijzondere landstorm. De klunzige poging tot staatsgreep van de heer Troelstra in 1918 dreigt in de vergetelheid te geraken. Evenals de redding der monarchie door onze volksmilitie. Het is een pijnlijke noot in de geschiedenis van de SDAP, de voorganger van de PvdA. De hoogste tijd om wat zout in deze wond te strooien.

Tot een van de grootste triomfen der buitenlandse politiek kan gerekend worden dat we niet hebben deelgenomen aan de eerste wereldoorlog. Het was een gewapende vrede. Het leger stond paraat. Deels aangevuld met vrijwilligers.

Aan het einde van wat toen nog de grote oorlog heette, verplaatste het geweld zich naar de hoofdsteden. Waar burgerlijke opstanden de monarchen omver dreigden te werpen. De Duitse keizer durfde de confrontatie niet aan. In plaats van de monarchie met zijn leven te verdedigen, zoals zoveel van zijn landgenoten op de slagvelden hadden gedaan, vluchtte hij naar Nederland. Om zijn vege lijf te redden. Hij stierf als balling in Doorn. Zijn frustratie uitende op de bomen van zijn landgoed die hij persoonlijk stuk voor stuk met de bijl te lijf ging.

De socialisten hadden zich in Nederland verenigd en waren parlementair vertegenwoordigd. De voorganger van de PvdA was op 26 augustus 1894 opgericht te Zwolle. De vroege geschiedenis van deze partij is verre van saai. Op 1 oktober van hetzelfde jaar was er een vergadering in Amsterdam. Velen omringden toen de oprichters der partij en een van hen, Cohen, werd met een mes in zijn hoofd gestoken. Gevolgd door de nodige klappen. Ook Troelstra werd steeds bedreigd en gestompt.

De SDAP had duidelijk te maken met extremistische krachten. Toen de eerste wereldoorlog ten einde kwam was het voor de leden van deze organisatie een grote verleiding om de macht te grijpen. Zou het Nederlandse koningshuis ook zwakke knieën tonen? Was een beetje druk wellicht voldoende om de oranjes bijvoorbeeld naar Engeland te doen vluchten?

Ik laat iemand uit dat tijdperk aan het woord:

De glorie der in het buitenland geslaagde omwenteling steeg ook Nederlandschen staatslieden en volksleiders naar het hoofd. Uit enkele mededeelingen in de socialistische pers was reeds gebleken, dat ook hier te lande voornemens werden gekoesterd om „de arbeidersklasse in den strijd te voeren tot volbrenging van het groote werk, dat de historie van haar eischt”. 

En zoo geschiedde. Aanvankelijk betoogende, alsof hij slechts den gang van het interpellatiedebat over de gebeurtenissen in de Harskamp als één der sprekers in de rij vervolgde, kondigde nochtans de heer Troelstra, toen zijn rede tot haar hoogtepunt steeg, in de historische vergadering der Tweede Kamer van Dinsdag 12 November de staatsomwenteling, den staatsgreep, aan met de woorden : „ . . . de Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij, de vakbeweging en de arbeidersorganisaties, die rondom haar zijn verzameld, hebben de teekenen des tijds verstaan en zijn van plan van de veranderingen, die in het buitenland plaats vinden, en den indruk, dien zij ook maken op de groote massa van het`; Nederlandsche volk, gebruik te maken, niet slechts om concessies op dit of dat gebied van uw stelsel, van uw klasse, van uw Regeering te verkrijgen, maar omdat zij meenen, dat het oogenblik gekomen is, dat zij aanspraak kunnen maken voor het groote werkende volk van ons land op de overneming van de macht in den Staat . . . . Wij gevoelen ons thans niet alleen voor onze eigen klasse verplicht te grijpen naar de staatsmacht.

Zelfs bleef het niet bij deze parlementaire redevoeringen. Na een bijeenkomst van het Revolutionair Socialistisch Comité op den avond van 13 November te Amsterdam, waar de gemoederen waren opgezweept door opruiende redevoeringen van de heeren Wijnkoop, Kruijt, Domela Nieuwenhuis en mevrouw Roland Holst, trok een 4000-koppige menigte, door deze agitatoren geleid, op naar de Cavalerie-kazerne.

Daar vielen in de botsing met de kazernewacht reeds enkele slachtoffers van het revolutionair geweld. Gelukkig hebben zoo droeve gevolgen zich niet herhaald.

Deze gebeurtenissen zijn in eenigszins breede inleiding hier met opzet in de herinnering teruggeroepen, omdat de rechtsgrond voor het verweer tegen zoo heillooze plannen — in welk verweer de geboorteklok van het instituut van den Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm luidde — in de zooeven vermelde conclusie ligt.

Er dreigde gevaar voor burgeroorlog in Nederland en voor omverwerping van het wettig gezag. Het Nederlandsche volk stond voor de mogelijkheid van gebeurtenissen, als welke in Rusland de wereld hadden opgeschrikt en die er de omwenteling hadden ingeluid met een koelbloedigen moord op de Czarenfamilie en een waanzinnige vervolging van al wie uit godsdienstzin of staatkundig principe van de „dictatuur der minderheid” af keerig was. Tegen dat gevaar moest worden gesteld . . . een kracht van anti-revolutie-gezindheid.

Tot zover de aanhaling. Dictatuur van de minderheid of dictatuur van de meerderheid. Gebeten wordt je toch. Het is echter niet te ontkennen dat de Russische revolutie en de daarop volgende communistische heerschappij zeer dodelijk was voor harer ingezetenen. Zoals we nu weten is Nederland aan een al te directe vorm van communisme ontsnapt. Hoe? Lastig te zeggen. De acties van de heer Troelstra komen me nogal klunzig over. Maar het kan ook gelegen hebben aan het kordate optreden van de vrijwilligers van de bijzondere landstorm. Dat optreden behandel ik in een volgend artikel.

Als onderbouwing van dit artikel verschaf ik enige scans van het jubileum boek der bijzondere vrijwillige landstorm. En geef ik het OCR resultaat van de interessantste pagina’s uit het jubileum boek van de bijzondere vrijwillige landstorm verschenen in 1924. (klik evt op de afbeeldingen voor een groot downloadbaar plaatje)

de vrijwillige landstorm

vrijwillige landstorm 2

De historie van Oud-Holland, schoon met gouden glansen omstraald, heeft ook donkere bladzijden. Meer dan één tijdperk was er, waarin de band van saámhoorigheid, in strijd en lijden, bij bloed en tranen door de hand des Almachtigen gevlochten, roekeloos uiteengerafeld scheen: Oranje van Nederland losgescheurd. Niet door vreemd geweld of overmacht, maar door „eigen Landgenooten zelve”, die, in verwaten dwangzucht of misdadigen omwentelingslust den vaderlandschen geest en der nationale traditie ontrouw, Oranje van zijn historische plaats drongen, van den erfgrond der Vaderen verjoegen en Vorstenhuis en Volk den zegen ontroofden, dien de eeuwen van het trouwhartig bondgenootschap gekend hadden. De stand der partijen mocht zich, gelijk de drang der beweegredenen, naar den geest der tijdperken wijzigen — ’t was altoos weer een kleine minderheid, die het stout durfde bestaan, een klove te scheuren tusschen Oranje en Nederland, tusschen Oud-Holland en zijn eerstgeboren Dynastie. Maar — ’t was óók de slapheid, de tijdelijke ontaarding van de meerderheid, van schier ’t overig deel der natie, die het verbreken der nationale eenheid mogelijk maakte. Totdat de echte, oude volksgeest — nu in korter, straks na langer tijd — weer ontwaakte Oud-Holland, dat in bange dagen zijn Oranje als Redder uit Gods hand gevonden had.

 
Dán riep Néerlands volk weer, al snikte ’t soms uit de keel:

kreet oranje boven
’t Waren bange dagen óók in November 1918.

Ten einde van den langen wereldkrijg van meer dan vier jaren werd het schier onwrikbaar gebleken front van Europa’s sterkste militaire mogendheid als door één onvoorzienen stoot volkomen ineengedrukt. Na de stáge, geweldige drukking der uit-eindelijk overtalrijk gewassen wederpartijen natuurlijk ! Tengevolge van de langzaam maar geleidelijk ingezonken weerstandskracht van den toch onverwonnen krijgsmansgeest  zeker ! Maar óók — doordat achter dat front, in de volksziel, de geest der omwenteling was opgedoemd uit den afgrond van het aan Gods wet ontzonken menschenhart.

landstorm pag 14

Toen — toen Duitschlands keizer bij het morgenkrieken voor gevaar op eigen erve schuilplaats zocht over de grenzen van een klein land, toen stortte ook het Duitsche keizerrijk machteloos ineen en de geest der Revolutie riep den Staat der „Volkswirt-schaft” uit, dien

„geen Grondwet zal behouden, hoe vergood eens of vertrêen, Zoo geen raad bij God gezocht wordt…….”

De wereldcrisis had ook onzen Nederlandschen volksaard niet onberoerd gelaten. Hoe verrassend vaak voor de oorlogsrampen zelve gespaard, de benarde tijden, de moeiten en zorgen van het leven van allen dag hadden den geest verslapt, versuft schier. De haast ondraaglijke lasten der eindelooze mobilisatie, door het werkeloos en schijnbaar doelloos voortgesleepte leven verzwaard, hadden den veerkrachtigen boog van den jongen geest tot brekens toe gespannen. Woelige elementen vonden gelegen-heid om de gemoedsstemming van zekere groepen tot weerbarstigheid op te zweepen en het schéén soms, of de geest der natie daarop niet krachtig reageerde. In één enkele militaire legerplaats barstte plots een baldadige geest van bruut geweld los, die te erger deed vreezen, toen elders de door revolutionaire propaganda verdwaasde jonge mannen, als ware ’t een spel, het Russische en Duitsche voorbeeld wilden volgen in de vorming van „soldatenraden”.

De glorie der in het buitenland geslaagde omwenteling steeg ook Nederlandschen staatslieden en volksleiders naar het hoofd. Uit enkele mededeelingen in de socialistische pers was reeds gebleken, dat ook hier te lande voornemens werden gekoesterd om „de arbeidersklasse in den strijd te voeren tot volbrenging van het groote werk, dat de historie van haar eischt”. De Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij en de met haar verwante organisaties riepen haar volgelingen op naar het congres van den 24sten November, waar de houding zou worden bepaald, „die in dezen grooten strijd door het proletariaat moet worden ingenomen”. ’t Scheen alzoo, alsof ten onzent het groote werk der omwenteling van het rad van Staat op echt Hollandsch-degelijke wijze, wél wikkend en overwegend, zou worden voorbereid. Maar de revolutionaire gebeurtenissen over onze Oostergrenzen snelden den kalmen Hollandschen geest vooruit en maanden hem tot spoed. Daarenboven niet alle leiders van de Nederlandsche socialistische arbeidersbeweging waren gezind het Duitsche voorbeeld voetstoots te volgen. Er waren er, die liever op den weg der vreedzame, geleidelijke evolutie wilden voortschrijden dan zich roekeloos in het avontuur van een revolutie te werpen. Toen stond het ook in dien engeren kring op het gevaarlijk moment van een crisis : of de onbewuste massa zich achter de gewelddaad der minderheid zou laten medesleepen dan wel naar de bedacht-zame stem der meerderheid hooren. En toen heeft in de socialistische beweging de minderheid het gewonnen! Voor enkele dagen gewonnen! Niet omdat weldra in den eigen kring het gezond verstand weer zegevierde, maar doordat op dat oogenblik, Gode zij dank ! in andere kringen der Nederlandsche natie nog genoegzame veerkracht aanwezig was om op te springen en het omwentelingsgeweld te bedwingen.

landstorm p 15

Op Zondagavond, 10 November, werd in een vergadering te Rotterdam, waar de leidende personen uit alle politieke en sociale groepen der sociaal-democratische beweging aanwezig waren, een voorloopig program van eischen opgesteld. Tevens werd besloten het congres van 24 November een week te vervroegen. Den volgenden avond, Maandag 11 November, in een tweede vergadering, eveneens te Rotterdam gehouden, meende de heer Troelstra bepaalde conclusies te kunnen trekken uit de soldatenrelletjes, die veertien dagen tevoren in den Harskamp waren voorgevallen.

„De Nederlandsche soldaten”, aldus de leider, „ ……  gevoelen hun eigenwaarde, en hebben reeds, terwijl zij nog de wapens dragen, de gehoorzaamheid opgezegd aan de heerschende klasse”.

En hij constateerde daarom : „Maar wanneer die klasse onder zich ziet wegvallen het steunpunt van het geweld, waarop zij in laatste instantie moet bouwen, dan heeft zij ook in Nederland afgedaan als heerschende klasse”.

Voor den heer Troelstra lag dus de weg der revolutie open en hij werd in die overtuiging gesterkt, niet alleen door de donderende instemming der schare vóór hem, maar ook door de woorden van zijn vurige volgelingen naast hem. Die wierook bedwelmde hem en hoe bedachtzaam hij in den aanvang van zijn rede getracht had de voorstelling te geven, dat de komende „sociale revolutie” niet anders zou zijn dan een geweldlooze, natuurlijke ontwikkeling van den tijdloop der staatkundige gebeurtenissen, hij was weldra zijn revolutionairen hartstocht niet langer meester en verried zijn eigenlijke bedoelingen in zijn laatdunkend oordeel over het door zijn geestverwante organisaties opgestelde program van hervormingen. „Dit program is den arbeiders lang niet mooi genoeg !” zoo bruiste het hem plots uit het gemoed. „Het voornaamste, het eigenlijke staat er niet in. De arbeidersklasse in Nederland grijpt thans de politieke macht”.

Reeds uit deze woorden bleek overduidelijk, dat metterdaad op een staatsgreep, een politieke revolutie, gedoeld werd. En al ware te goeder trouw verwacht, dat deze zonder geweld zou kunnen verloopen, dan kon zulke meening toch slechts steunen op de hoop, dat aan de Regeering de macht tot handhaving van gezag, wet en orde ontzonken was. Dat bleek evenzoo uit de woorden van den tweeden, naar revolutionaire avonturen hakenden geest, den heer Heykoop, die meende, dat, indien de Rotterdamsche burge-meester op dat oogenblik de politie in de zaal zou sturen, deze „de helmen en de geweren” aan hen, de leiders der revolutie, zou geven.

Tot de omwenteling, desnoods met geweld, was besloten. En de meerderheid dáár, op die vergadering, in die beweging, toonde geen genoegzaam stevigen ruggegraat te bezitten om er zich tegen te verzetten. ’t Ging, zooals het altijd gaat, als de handen slap zijn geworden en de knieën traag.

Revolutie zou het zijn! Dáárom kon de leider, al had hij het even te voren nog gezegd, geen acht dagen meer wachten op het congres om daar te overwegen, of er arbeiders- en soldatenraden zouden worden gevormd. Men kon de zich snel ontwikkelende gebeurtenissen in het buitenland niet traag achteraan wandelen. Den vorigen dag was partijgenoot Ebert als president der Duitsche republiek opgetreden. In den nog duisteren morgen van Zondag 10 November was de Duitsche monarch bij Eysden ons land binnengekomen . . . Er was ook in Nederland haast bij. „Ik weet”, zei de heer Heykoop des Maandagsavonds, „dat Troelstra morgenmiddag 1 uur in de Tweede Kamer het revolutionaire woord zal spreken buiten de parlementaire orde en buiten den gewonen gang van zaken om tot de bezittende klasse en tot de regeering”.

landstorm p 16

En zoo geschiedde. Aanvankelijk betoogende, alsof hij slechts den gang van het interpellatiedebat over de gebeurtenissen in de Harskamp als één der sprekers in de rij vervolgde, kondigde nochtans de heer Troelstra, toen zijn rede tot haar hoogtepunt steeg, in de historische vergadering der Tweede Kamer van Dinsdag 12 November de staatsomwenteling, den staatsgreep, aan met de woorden : „ . . . de Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij, de vakbeweging en de arbeidersorganisaties, die rondom haar zijn verzameld, hebben de teekenen des tijds verstaan en zijn van plan van de veranderingen, die in het buitenland plaats vinden, en den indruk, dien zij ook maken op de groote massa van het`; Nederlandsche volk, gebruik te maken, niet slechts om concessies op dit of dat gebied van uw stelsel, van uw klasse, van uw Regeering te verkrijgen, maar omdat zij meenen, dat het oogenblik gekomen is, dat zij aanspraak kunnen maken voor het groote werkende volk van ons land op de overneming van de macht in den Staat . . . . Wij gevoelen ons thans niet alleen voor onze eigen klasse verplicht te grijpen naar de staatsmacht.

Tegenover dit duidelijk uitgesproken voornemen om tot een omwenteling in den Staat over te gaan langs onwettigen weg rees in de Kamer verzet van alle kanten . . . behalve uit den kring van des heeren Troelstra’s naaste vrienden, die nadien bij herhaling verzekerd hebben, dat hij niet uit hun naam gesproken had. Het lijdt dan ook geen twijfel, of de geest der revolutie zou reeds in die week in Nederland ontketend zijn, indien het niet aanstonds den revolutionairen leider en zijn vrienden duidelijk te verstaan was gegeven, dat het Nederlandsche volk van zulk een onwettige omwenteling van het Staatsgezag niet gediend is.

Bij intuïtie werd het door het volk verstaan, dat het niet ’n zoo eenvoudige wijziging van het politiek beleid was, als het in de redevoeringen moest schijnen, maar dat het aanging op een ontwrichting van de historische en constitutioneele staatsorde, die in Nederland en Oranje haar eenheid vindt. Er was telkenmale gesproken van „de heer-schende klasse” en „de arbeidersklasse, die de macht zou overnemen” . . . . een voor-stelling van onzen constitutioneelen Staat en zijn souverein Gezag als van een volksbewind. Zoodanige voorstelling miskent ten eenenmale de in de historie gewortelde en in de Grondwet geboekstaafde souvereiniteit van het Huis van Oranje. Hierop dient wèl acht gegeven, omdat na de volslagen mislukking de revolutionaire leider zelf gepoogd heeft de geruststellende meening te doen ingang vinden, als zou hij het niet op het bewind onzer Oranjevorstinne hebben toegelegd. Als republikein zou hij slechts bedoeld hebben den monarchalen regeeringsvorm te veranderen in dien van het gemeenebest, waarin dan de arbeidersklasse den „krachtens haar onmisbaarheid en haar noodzakelijkheid” overheerschenden invloed zou hebben, terwijl hij overigens er geen bezwaar tegen zou hebben gehad, de Koningin als Presidente der Nederlandsche republiek te erkennen. In de Soc. Gids van Juli 1919 heette het : „ . . . of de Koningin zal kunnen worden gehandhaafd ? Dit had in November misschien gekund . . .”

landstorm p 17

Indien dit een verontschuldiging zou moeten heeten, voor wat in de Novemberrede wellicht minder duidelijk was geweest, de heer Schaper vertelde in de Kamer twee dagen later, dat Troelstra, die anders zijn redevoeringen van groote vellen papier voorleest, ditmaal had moeten improviseeren — dan is het een misleidende verontschul-diging. Tenzij de redenaar woorden gesproken heeft, voor welker draagwijdte hij niet verantwoordelijk zou mogen worden geacht, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat de consequenties van zijn voornemen zouden hebben geleid tot daadwerkelijke revolutie, die niet zonder bloedstorten zou hebben kunnen verloopen en tot volledigen afstand van H. M. de Koningin en Haar Huis had moeten voeren. Tot gewelddadige verbreking dus van den band tusschen Nederland en Oranje.

Immers, al ware de oprechtheid van deze nadere verklaringen zonder voorbehoud te aanvaarden, dan nog dient de historie van al zulke roekeloos opgezette revolutionaire bewegingen ter waarschuwing te strekken. Of is het niet steeds weer gezieii, dat, zoodra eenmaal de geest der omwenteling ontketend was, het stuur der opeenvolgende gebeur-tenissen den oorspronkelijken leiders ontglipte en in handen viel derzulken, wier blik op veel wijderen horizont was gericht ? Waren er ook zulke volksleiders in die dagen niet gereed om „naar de macht te grijpen” ? En met welke consequenties ? Ze bleken uit artikelen van het sociaal-democratisch dagblad Het Volk. Ze werden duidelijk uit-gesproken door den leider der Nederlandsche Communisten, den heer Wijnkoop, toen hij zeide : „  op dit oogenblik wankelen de tronen overal. Zou het niet het verstandigste zijn, wat de Kroon in deze dagen zou kunnen doen om het voorbeeld te volgen van de Duitsche vorsten, wier voorbeeld zij toch reeds zoo vaak volgt, en eenvoudig op een goeden morgen er van tusschen te gaan ? Ten aanzien van de quaestie van de Kroon hebben we op het oogenblik dezen eisch : de Kroon moet afstand doen. Indien zij dat niet doet, dan staat daar eenvoudig de quaestie, dat het volk er een einde aan zal moeten maken. Als er nog iets van het verstand van den voorvader over wien ik het zooeven had, die in één nacht van conservatief, democratisch is geworden, bij de tegenwoordige Oranjevorstin leeft, dan zou zij moeten zeggen : ik ga, voordat ik verjaagd word.”

En de heer Kolthek, de derde van het revolutionaire driemanschap van parlementaire groepen, dreigde : „ . . . . indien de heeren dat niet weten, of niet willen weten, dan zullen zij misschien in de naaste toekomst op een minder aangename wijze daaraan worden herinnerd.”

Zelfs bleef het niet bij deze parlementaire redevoeringen. Na een bijeenkomst van het Revolutionair Socialistisch Comité op den avond van 13 November te Amsterdam, waar de gemoederen waren opgezweept door opruiende redevoeringen van de heeren Wijnkoop, Kruijt, Domela Nieuwenhuis en mevrouw Roland Holst, trok een 4000-koppige menigte, door deze agitatoren geleid, op naar de Cavalerie-kazerne.

landstorm p 18

Daar vielen in de botsing met de kazernewacht reeds enkele slachtoffers van het revolutionair geweld. Gelukkig hebben zoo droeve gevolgen zich niet herhaald.

Deze gebeurtenissen zijn in eenigszins breede inleiding hier met opzet in de herinnering teruggeroepen, omdat de rechtsgrond voor het verweer tegen zoo heillooze plannen — in welk verweer de geboorteklok van het instituut van den Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm luidde — in de zooeven vermelde conclusie ligt.

Er dreigde gevaar voor burgeroorlog in Nederland en voor omverwerping van het wettig gezag. Het Nederlandsche volk stond voor de mogelijkheid van gebeurtenissen, als welke in Rusland de wereld hadden opgeschrikt en die er de omwenteling hadden ingeluid met een koelbloedigen moord op de Czarenfamilie en een waanzinnige vervolging van al wie uit godsdienstzin of staatkundig principe van de „dictatuur der minderheid” af keerig was. Tegen dat gevaar moest worden gesteld . . . een kracht van anti-revolutie-gezindheid. Niet om geweld te bedrijven, veel minder om geweld uit te lokken, maar om voor geweld te bewaren. Om door beveiliging van den Staat en zijn Souvereine de eerste poging tot geweld te verhinderen, te voorkomen.
Het zou te ver voeren, thans een omstandig verhaal te geven van alles, wat in die woelige dagen werd gedaan tot steun van het wettig gezag en ter bewaring van orde en rust in den lande. Volstaan worde met de vermelding van die maatregelen, welke rechtstreeks hebben geleid tot de vorming van het instituut van den Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm.

De reeds vermelde baldadigheid in den Harskamp en het beroep daarop gedaan, het daarop gevestigde vertrouwen van den revolutionairen leider maakten den twijfel begrijpelijk, of wel metterdaad en onvoorwaardelijk te rekenen was op den geest in het leger. Toch was het, begreep men, in deze omstandigheden noodzakelijk om op alle gebeurtenissen bedacht te zijn en te kunnen beschikken over een alleszins betrouwbare gewapende macht ter bewaking van wat vermoedelijk bij een losbarsting allereerst in gevaar zou komen. Ampel overleg tusschen regeeringspersonen, volksvertegenwoordigers en particulieren, die in de reeds ontstane verwarring het hoofd koel hielden en van oordeel waren, dat kalm maar snel optreden veel onheil zou kunnen voorkomen, leidde tot het besluit om aanstonds den Vrijwilligen Landstorm onder de wapenen te roepen. ,,In den nacht van Dinsdag 12 op Woensdag 13 November werd dit besluit genomen en deze mobilisatie verliep rustig en vlot. Woensdag 13 November waren des voormiddags te 10 uur van uit alle plaatsen, waar afdeelingen te wapen geroepen waren, berichten omtrent opkomst en bezetting van belangrijke punten aan de inspectie van den Land-storm binnengekomen”. Ook in de Residentie bleek de Vrijwillige Landstorm paraat. In den vroegen morgen van Woensdag ging de order „Opkomst met spoed” langs de huizen der vrijwilligers, en nog eer het morgenlicht daagde, hadden zij hun kwartieren in de Koninklijke stallen betrokken en in den Paleistuin een cordon van wachtposten rondom de woning van de Koningin geformeerd.

Zóó was dus binnen één etmaal, nadat in de Tweede Kamer de revolutionaire leuze „buiten de parlementaire orde en buiten den gewonen gang van zaken om” was aangeheven, het eerste middel tot afweer getroffen. Echter was er meer noodig, en de aanwezigheid, uit anderen hoofde, in den Haag van enkele invloedrijke personen uit de noordelijke- en zuidelijke provinciën voerde tot een plan, op welks uitvoerbaarheid terstond met goede hoop werd gerekend. In een samenkomst van vertegenwoordigers der Rechtsche parlementaire groepen werd het plan uiteengezet : de betrouwbare militie-en landweerplichtigen uit de noordelijke en zuidelijke provinciën des Rijks op te roepen om zich vrijwillig beschikbaar te stellen tot steun van het wettig gezag in de Residentie der Koningin en in Rotterdam, den broeihaard van het revolutionaire vuur.

’n Zoodanige maatregel mocht natuurlijk niet het karakter van een contra-revolutio-nairen staatsgreep hebben, en daarom niet worden genomen zonder overleg, instemming en medewerking van de verantwoordelijke bewindslieden. Een tweetal leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal werden daarom gecomitteerd, ten einde het denk-beeld der Regeering in overweging te geven, en na een onderhoud met den Minister van Oorlog, Jhr. Alting von Geusau, die het voorgestelde met warme sympathie be-groette en bij welk onderhoud ook de waarnemende opperbevelhebber, generaal Pop, tegenwoordig was, ontvingen zij van Regeeringswege de opdracht het plan ten spoedigste tot uitvoering te brengen.

De poging om op deze wijze snel en spontaan de vorming van een noodweer van duizenden vrijwilligers te vormen slaagde boven verwachting en verrassend waren vaak de tooneelen, die getuigden van den vasten wil dezer mannen om geen revolutie te dulden. Zonder eenige bedenking trokken de meesten toch vaak pas sinds enkele dagen of weinige uren gedemobiliseerd — de militaire uniform weder aan. En waar bij een enkelen man of jongeling eenige aarzeling zich openbaarde, was het soms het moedige woord van vrouw of moeder, dat de weifeling overwon.

De Limburgsche Vrijwilligers boden zich bij honderdtallen aan en werden naar Rotterdam gedirigeerd. Reeds des Donderdags voormiddags om half 12 stoomde de eerste exprestrein met Friesche Vrijwilligers het Haagsche station binnen. En nu volgde regelmatig trein op trein, zoodat reeds des Zaterdags, den dag vóór dien waarop het congres 4i der Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij zou beraadslagen over de vorming van- arbeiders- en soldatenraden, in het centrum des lands ter beschikking der Regeering stonden een 3 à 4000-tal regeeringsgetrouwe jonge mannen gereed om, als het moest, elke onwettige, gewelddadige omverwerping van het wettig Landsbestuur te verhinderen. Wel vooreerst daarom, omdat Oranje en Nederland hun lief waren. Ze waren uit alle deelen des lands aangesneld ; de grootste contingenten werden geleverd door de provinciën Friesland, Groningen, Noord-Brabant en Limburg. De laatste trein uit het Noorden arriveerde laat op den Zaterdagavond.

De mogelijkheid van onberaden aanslagen door opgezweepte benden op den aan-brekenden Zondag — den dag van het revolutionair congres —. was moeilijk te ontkennen. Als een kalme waarschuwing en om de goedgezinde bevolking tot gerustheid te manen, marcheerde deze laatste groep door de voornaamste straten van de Residentie en langs het paleis der Koningin-Moeder in het Lange Voorhout naar de voor haar bestemde kwartieren. Met voorbeeldige zorgen waren inmiddels door de militaire autoriteiten de legering, de voeding en de encadreering der vrijwilligers geregeld. Niet onvermeld mag hierbij blijven, dat de commissiën, welke de taak der organisatie van deze noodweer belange-loos hadden ter hand genomen, door milde giften van particuliere zijde in staat werden gesteld alle zorg te besteden tot veraangenaming van het tijdelijk verblijf der vrijwil-ligers, zoodat de landskas voor geen enkele dan de strikt noodzakelijke en door het landsbelang gewettigde uitgaven behoefde te worden gesteld.

De Zondag verliep rustig, zonder eenig incident. Het congres der Sociaal-Demo-cratische Arbeiders-Partij was in Rotterdam bijeen, maar de heer Troelstra wimpelde er zelf de onberaden plannen af. De reeds gebleken vastberaden afkeer van de over-groote meerderheid der natie, en zeker niet het minst de paraatheid dezer anti-revolutie-troepen hebben, onder Gods bestel, door hun preventieve werking het Vaderland voor den burgerkrijg bewaard en het smeulend vuur van den revolutionairen krater gebluscht. Maandag 18 November werd een dag van nationale vreugde. ’t Ligt niet binnen het kader van dit herinneringsartikel, om in den breede te verhalen, hoe op dien 18den November 1918 in het vorstelijk ‘s-Gravenhage op ondubbelzinnige wijze is gebleken, dat een hechte band het Nederlandsche Volk en zijn Dynastie omstrengelt. Slechts zij vermeld, dat de vrijwilligers niet achterbleven in betoon van liefde en aan-hankelijkheid voor Nederland en Oranje. Bij de grootsche huldebetooging in het Malieveld waren ze aanwezig. Hoog boven de geweldige menschenzee uit wapperde de vlag der Friezen. En deze kón niet verborgen blijven, zelfs niet tusschen de ontelbare banie-ren en standaards in. Hare Majesteit verzocht Haar rijtuig naar die zijde te wenden. En terwijl de driekleur met de Friesche emblemen als symbolieke schuts over het Koninklijk Gezin werd heengestrekt, mocht de heer Duymaer van Twist de Koningin en Haar Huis verzekeren, dat niet alleen de Friezen, maar alle vrijwilligers als ’t moest, wat God verhoede

020 - Edited
En toen als om metterdaad deze belofte te bezegelen, niet als slaafsche knechten, maar als vrije trouwe onderdanen, herhaalden de krachtige, jonge mannen de historische daad van 17 November 1813: de strengen der paarden van het Koninklijk rijtuig werden ontknoopt, de handen grepen het lamoen, rijden zich schier onafzienbaar aaneen en . Jong-Holland bracht zijn Oranje veilig binnen de muren van het Vorstelijk huis.

En het Volk kon niet aflaten van den jubel. Het Wilhelmus golfde door de massa, slechts even onderbroken door der „Haghesangers” : „Dankt, dankt nu allen God 1″ Vóór het paleis verhief zich de Koningin, en terwijl ademlooze stilte neerzonk, sprak Zij, door Haar trouwe vrijwilligers dicht aaneengesloten omringd :

„Ik dank U allen hartelijk voor de onvergetelijke uren, die Ik hedenmiddag met U heb doorleefd. Ik stel Uw trouw en Uwe aanhankelijkheid op zeer hoogen prijs en zal dezen middag nooit vergeten. Ik ben ervan overtuigd, dat ons vaderland, dat ons zoo na aan het harte ligt, mocht het ooit in gevaar komen, door onze eendracht en trouw zal blijven beschermd”.
In den vooravond maakten de vrijwilligers een wandeltocht door de stad. In het Lange Voorhout verscheen H.M. de Koningin-Moeder op het balcon van Haar paleis en ontving de hulde en de bêe der betoogers in den machtigen galm van het volkslied en de plechtige tonen van den 134sten Psalm :

„Dat ’s Heeren zegen op U daal.”

Voor het paleis in het Noordeinde klonken dezelfde hymne en heilbede op, waarna op verzoek der Koningin het Friesche volkslied werd aangeheven. Daarna noodigde Hare Majesteit den heer Duymaer van Twist uit om een deputatie der vrijwilligers tot Haar te geleiden. Aan deze mannen, een officier, een onderofficier en een soldaat, betuigde de Koningin andermaal Haren dank en verzocht dien aan allen over te brengen.

Nog een betooging voor de woningen van Dr. Kuyper en van den minister-president, Jhr. Ruys de Beerenbrouck, wien mede de zegenbede van den psalmist werd toegezongen, en daarna keerden de militairen naar hun kwartieren terug. Hun taak —voorwaar, een gemakkelijke ! — was ten einde.

Reeds den volgenden dag ving de terugzending aan en eer de week ter helfte verstreken was, vonden allen huis en haard weder. „De Bondsgod der Oranje’s was nog de onze geweest !” Dáárom was de taak licht.

? ? ?

Was de omwentelingsgeest voor goed bedwongen?

Al spoedig bleek dat dit — althans bij een zeker deel der revolutionaire volks-groepen — niet het geval was. Zonder eenigen schroom bleven de leiders der communisten en andere woelgeesten hun prediking van oproer en geweld voortzetten. En het Paasch-congres der Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij te Arnhem nam met algemeene stemmen een motie aan, die de omzetting van de macht in den Staat aankondigde langs onwettige wegen zoowel als met wettige middelen, al naar gelang in de toekomst de situatie zou zijn. In deze gevaarlijke motie hervonden de revolutionaire en de reformistische sociaal-democraten hun punt van vereeniging. De laatsten offerden hiermede hun bij herhaling uitgesproken afkeer van revolutie en geweld aan de partijeenheid op. Een klaar bewijs, dat van hen in de ure des gevaars, in de toekomst evenmin als in de beruchte November-maand, krachtig verzet te wachten kan zijn ten belange des lands. Moedigde deze slappe houding van zijn vrienden, die hem zoo vaak sinds November over zijn overijlde stappen hadden gekapitteld, den leider aan, om op den 1 en Meidag van 1919 opnieuw het lied der revolutie aan te heffen?

„Met vreugde” — klonk het op den avond van dien dag in „Plancius” te Amsterdam — „zal ik den dag begroeten, wanneer de revolutie kloppen zal aan de Oosterpoorten van ons land, omdat die dag zal zijn de morgen der bevrijding van de arbeidersklasse.”

En intusschen duurden oostelijk van onze grenzen de revolutionaire woelingen voort en bedreigde het Russisch Bolsjewisme door geheime propaganda en openlijke vertoogen de rust en de orde van West-Europa.

Deze teekenen der tijden maanden tot voortdurende waakzaamheid en deden het plan rijpen om de in November zoo spontaan opgetreden noodweer te bestendigen, uit te breiden en te consolideeren.

In het voorjaar van 1919 was dit plan reeds overwogen in een samenkomst ten huize van den heer H. Colijn te ‘s-Gravenhage. De heeren H. Colijn en Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman werden gemachtigd namens de sáamgekomenen het denkbeeld in de overweging der Landsregeering aan te bevelen. In een conferentie met den tijdelijken voorzitter van den Ministerraad en den Minister van Oorlog werd de verzekering van instemming en medewerking der Regeering ontvangen, en onmiddellijk werd nu een voorloopige commissie gevormd ter uitvoering van het plan.

Een drietal leden van de commissie vingen aanstonds, onafhankelijk van elkander, den arbeid aan. In steden en dorpen werden plaatselijke vertrouwensmannen uitgenoodigd het initiatief te nemen tot de vorming van locale commissiën, welke in haar gemeente de vertrouwbare militie- en landweerplichtigen zouden aansporen zich tot steun van het wettig gezag te verbinden bij den Vrijwilligen Landstorm.

Spoedig bleek evenwel, dat de organisatie op deze wijze moeilijk zou gelukken.

Het werken zonder verband leidde tot verwarring en teleurstelling. Er moest eenheid en plan in den arbeid komen. En om daar aanstonds toe te geraken, werd nu bij missive van den 3den Mei 1919, namens de Regeering door den Minister van Oorlog onderteekend, de Nationale Landstorm Commissie officieel ingesteld. Onder eere-voorzitter-schap van den heer H. Colijn, werd zij gevormd door de heeren L. F. Duymaer van Twist, voorzitter, Dr. L. N. Deckers, Prof. Mr. P. A. Diepenhorst, Mr. A. G. A. Ridder van Rappard, J. R. Snoeck Henkemans en kolonel G. C. A. Fabius, die als Inspecteur van den Landstórm door de Regeering werd belast met de indeeling en de encadreering der aangeworven vrijwilligers. Bij legerorder van den 22sten Mei 1919 gaf de Minister van Oorlog van het bestaan der commissie kennis in dezen vorm :

„Er heeft zich met instemming van de Regeering een comité gevormd, dat zich ten doel stelt de toetreding tot den Vrijwilligen Landstorm van zoogenaamde buiten-gewone vrijwilligers te helpen bevorderen”.

De Commissie verkreeg voor haar bureau ruimte in het gebouw, waar het bureel van den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm was gevestigd, en verbond daaraan als haar secretaris den Eerste-Luitenant L.S.M., den heer P. van Rees, die April 1921 werd opgevolgd door den Reserve-Eerste-Luitenant der Artillerie, den heer G. F. Boulogne. Van nu af werd de propaganda georganiseerd en stelselmatig van dit bureau uit ge-voerd over het geheele land, en verblijdend was de groei van het instituut, al kostte het — vaak naar den aard der bevolking — in de eene gemeente meer moeite dan in de andere de dienstplichtigen tot bereid-verklaring en onderteekening der verbintenis te bewegen.

Toch telde het instituut na weinige maanden reeds zijn duizenden, dank zij niet het minst de krachtige medewerking der inmiddels geconstitueerde gewestelijke en plaatselijke Landstorm Commissiën en den ijver der propagandisten, die vaak avond aan avond in grootere of kleinere vergaderingen, niet zelden met heftige debatten, het belang dezer organisatie als anti-revolutie-instituut hadden te bepleiten en te verdedigen.

Het bureau van den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm hield zich inmiddels bezig met de korpsvorming, de encadreering en de mobilisatieregelingen der geleidelijk zich vormende locale afdeelingen.

Midden in de actie deed zich een misverstand voor, dat een oogenblik dreigde de welgemeende pogingen te verlammen en twee instituten, welke met één doel naar hartelijke samenwerking behoorden te streven, tot machteloosheid te doemen. Gelijk bekend, was in de Novemberdagen naast dit instituut van den Vrijwilligen Landstorm in vele steden en dorpen des lands een beweging opgekomen tot de vorming van burgerwachten en werd, ook toen de rust was weergekeerd, de propaganda voor de instandhouding en de uitbreiding dezer instituten met ijver voortgezet. Al vormden deze ook in meer algemeenen zin een noodweer van uitsluitend plaatselijke orde, tot versterking van de kracht der politie, toch meenden ook zij het militaire element niet te kunnen ontberen. Zoo ontstond een concurrentie, die doodelijk voor beide dreigde te worden. Maar natuurlijk — waar in hooger zin één doel werd nagestreefd, werd na gemeen overleg de eensgezindheid gemakkelijk gevonden. Van Regeeringswege werd de oplossing van het geding bevorderd door de volgende, door den Minister van Binnenlandsche Zaken, d.d. 16 Mei 1919, vastgestelde „Beginselen, in acht te nemen bij de propaganda voor toetreding tot den Vrijwilligen Landstorm of Burgerwacht, voor zooveel het verlofspersoneel of dienstplichtigen betreft. Bij voorkeur komen in aanmerking :

a. voor aansluiting bij den Vrijwilligen Landstorm de dienstplichtigen tot en met den 30-jarigen leeftijd ;

b. voor aansluiting bij de Burgerwachten de dienstplichtigen boven den 30-jarigen leeftijd.

Verlofspersoneel, ongeacht zijn leeftijd, kan dienst doen bij den Vrijwilligen Land-storm of Burgerwachten.

Het vervolg heb ik niet gescand. U kunt dit boekje zelf proberen aan te schaffen alhoewel het lastig vindbaar is.

11 REACTIES

  1. Zou er nu in 2016 ook weer een dergelijke Landstorm kunnen worden opgericht? Of is den Burger daar te bang voor geworden? Heeft ze inmiddelsch te veel te verliezen?

  2. Ratio, dank voor het plaatsen van dit artikel. Deze teksten stemmen tot nadenken. Inhoudelijk levert dit stof op voor goede gesprekken in kleine kring.

    Op meta niveau:
    Het valt me op dat oudere teksten veel beter doordacht zijn dan het merendeel van teksten die heden ten dage gepubliceerd worden. Het taalgebruik is ook beter beheerst.
    Was men toen helderder van geest?
    Of was technologie (vulpen, drukkunst) weerbarstig zodat woorden weloverwogener geuit werden?
    En… misschien kreeg men toen niet de stortvloed van informatie te verwerken zoals heden ten dage. Een mens moet zich nu door veel bagger heenworstelen om het bruikbare, kwalitatieve en zinvolle er tussenuit te filteren.

    Hub Jongen [4] reageerde op deze reactie.

  3. Inderdaad interessant om te lezen. Het valt me op hoe weinig ik (nog?) van dit toch kort geleden verleden weet.
    Er komt nu ook zoveel informatie op je af, dat het moeilijk is de essentie te vangen.
    Overheden maken daar graag gebruik van. Zie bij voorbeeld wat er nu speelt bij het referendum over de Oekraïne waar in gevraagd wordt je mening te geven over een associatieverdrag van 321 bladzijden..
    Ik denk dat iedereen daar wel een puntje in ken vinden waar hij/zij het mee eens is en ook waar hij/zij het niet mee eens is.

    @Nico [3]:
    “. . dat oudere teksten veel beter doordacht zijn. . .” komt ook door het gemak waarmee men op dit ogenblik kan reageren; lees:”kreten slaken”.

    Ratio [5] reageerde op deze reactie.

  4. Beste Hub Jongen [4]: Ik houd me de laatste tijd wat meer met de geschiedenis bezig. Voor en na kantelpunten als de eerste en tweede wereldoorlog, voor en na de Franse tijd. Het is een leuk tijdverdrijf om te zien welke delen van de geschiedschrijving meer aandacht krijgen dan andere aspecten. En dat geeft juist weer meer inzicht in de huidige situatie.

    De belangen van de overheid en de gewapende burgerij liepen lange tijd synchroon. Je ziet in deze casus (met name het vervolgverhaal) dat de gewapende burgerij zelfs de regering in het zadel hielp te houden door gewapenderhand de paleizen van de oranjes te verdedigen.

    Pas later is de overheid de burgers “tegen zichzelf in bescherming gaan nemen” door wapenwetgeving. Dat staat toe dat er een kloof komt tussen de overheid en de burgers.

    Nico [6] reageerde op deze reactie.

  5. @Ratio [5]: “… tegen zichzelf in bescherming gaan nemen …”
    Verheffen overheidsdienaren zich steeds verder boven burgers of glijden burgers af naar een niveau van kleuters die niet weten waar ze mee bezig zijn? Of allebei tegelijk?

    De kloof tussen overheidsdienaren en burgers wordt naar mijn ervaring door twee partijen veroorzaakt;
    1) Bestuurders nemen soms initiatieven om tot overleg te komen, waarna burgers die uitgestoken hand niet aannemen om mee te praten. Burgers helpen daardoor mee aan verwijdering.
    2) Ondertussen scheppen overheidsdienaren ook verwijdering door bureaucratische procedures, een ‘firewall’ tegen mondige burgers. Alleen gewenst c.q. toegestaan verkeer komt er doorheen, waarbij men zich kan afvragen wat ‘gewenst’ is. Meelopers? Waardige sparringspartners?

    Ratio [7] reageerde op deze reactie.

  6. @Nico [6]: De kloof tussen overheid en burgers is volgens mij ingebakken in het instituut overheid. De overheid stelt immers de wetten vast. En de staat zorgt ook voor handhaving van de wetten en is degene die in geschillen tussen burgers en staat het laatste woord heeft. De scheiding der machten doet daar maar weinig aan af. Want de wetten zijn toch meestal in het voordeel van de staat.

    Deze ongelijke machtsverhouding is de basis van de kloof. Zolang de overheid zich nog met niet teveel zaken bezig houdt is het mogelijk dat de burgers de huidige overheid te tolereren vinden boven alternatieven die bijvoorbeeld een socialistische revolutie brengt. Dit zagen we in Nederland gebeuren in 1918. De burgers stonden achter de toenmalige machtshebbers.

    Naar mate de staat meer beslag legt op de middelen zal de kloof tussen burger en staat groter worden. Naar mate de staat machtiger wordt zal de balans steeds vaker richting de belangen van de staat doorslaan.

    Doorpakkende ambtenaren zijn lastiger dan luie ambtenaren. De slag naar efficientie binnen de overheid zorgt voor een verdere verbreding van de kloof tussen overheid en burger. En het optrekken van een “firewall”.

    Nico [8] reageerde op deze reactie.

  7. @Ratio [7]: Helder. Gerelateerd aan de kloof is er ook nog langs elkaar heenwerken.

    Ik herinner me een situatie in Dordrecht, waar bewoners van een buurt hardrijdende auto’s zat waren i.v.m. de veiligheid van hun kinderen. De bureaucratie gaf geen sjoege. Dus hebben de bewoners het zelf maar geregeld. Een dagje werken en er lagen drempels. Misschien niet zo elegant als een gespecialiseerd bedrijf voor elkaar gekregen zou hebben, maar functioneel.

    Soms wrijft het als burgers zelf een initiatief nemen. Denk aan buurtbewoners die criminaliteit zat zijn, politie geen budget vrij kan makn, een burgerwacht die gevormd wordt, waarna de betrokkenen te snel ervan beschuldigd worden als vigilante op te treden. Het geweldsmonopolitie veroorzaakt frictie.

    Enerzijds worden burgers geacht moreel aanvaardbaar op te treden, iiefst duidelijk en krachtig, anderzijds wordt het tegengewerkt als ze dat daadwerkelijk doen. Interessant.

    Bijeenkomsten voor inspraak in gemeentelijke aangelegenheden zijn vaak niet meer dan instemming zien te krijgen voor een voorgekookt plan dat er sowieso doorheen wordt gedrukt. Tenzij bugers boos worden; Rotterdam wilde een asielzoekerscentrum ergens plaatsen, burgers waren het zat dat er beslissingen door hun strot geduwd werden en werden agressief. Dat betekende het einde van het plan.

    Met terugkijken naar het verleden wat je doet met dit artikel wordt het reliëf van de kaart wat duidelijker. Er kunnen lessen geleerd worden en de koers naar de toekomst beter uitgezet worden. Hoe willen we dat die er over bijv. 10 jaar uitziet?

  8. Ik wil graag even kwijt dat ik de historische schetsen van ratio zeer waardeer.

  9. Goed dat er eens wat aandacht wordt besteed aan de ‘mislukte’ revolutie van Troelstra. Ik heb mij, maar dat is weer zo’n dertig jaar geleden ook in deze affaire verdiept en ‘ontdekte’ bij toeval dat er in dezelfde tijd ook in Zwitserland van een ‘mislukte’ coup sprake is geweest. ook kan ik mij herinneren dat het met name friezen en Limburgers zijn geweest die ons behoed hebben voor een socialistische ‘heilstaat.Primitief bewapend en rijzend met de trein trokken de Limburgers naar Den Haag en de Friezen naar Rotterdam om Troelstra een lesje te leren. eigenlijk zou deze novemberdag een nationale feestdag moeten zijn. Iets waar libertariërs zich ‘sterk’ voor zouden kunnen maken.

Comments are closed.