Externaliteiten zijn niet bedoelde gevolgen van een beslissing. Ze worden negatief genoemd wanneer ze nadelig zijn voor derden. Milieuverontreiniging is (meestal) een negatieve externaliteit, een niet bedoeld nadelig gevolg van een bepaalde (economische) activiteit.

Een belangrijk wetenschappelijk inzicht in dergelijke negatieve externaliteiten hebben we te danken aan de Britse Nobelprijswinnaar Ronald Coase te danken. Het naar hem genoemde theorema stelt dat “in een situatie waarin sprake is van negatieve externe effecten zonder tussenkomst van de overheid een sociaal optimum gerealiseerd kan worden, mits duidelijke eigendomsrechten gedefinieerd zijn, volledige contractvrijheid gewaarborgd is en er geen transactiekosten zijn”. Het zou daarbij irrelevant zijn aan wie de eigendomsrechten worden toegewezen. Dat de toewijzing duidelijk is volstaat.

Een voorbeeld maakt een en ander helder. Een landbouwer heeft een oogst met een waarde van ¤ 100.000 die door de luchtverontreiniging van een nabijgelegen fabriek bedreigd wordt. De luchtverontreiniging kan vermeden worden door het plaatsen van een zuiveringsinstallatie die ¤ 70.000 kost. Volgens het Coase-theorema is het dan indifferent of de rechtbank de fabriekseigenaar al dan niet aansprakelijk acht voor de schade als gevolg van de luchtvervuiling. Het is m.a.w. van geen belang wiens eigendomsrecht zal prevaleren. Als de rechtbank de fabriekseigenaar aansprakelijk acht, dan zal hij de zuiveringsinstallatie plaatsen (of stoppen met zijn activiteit), zoniet kijkt hij aan tegen een kost die hoger is dan de installatiekost. In het tegenovergestelde geval zullen de beide partijen in onderhandeling treden en de landbouwer zal fabriekseigenaar de installatie ‘afkopen’ door hem meer te bieden dan de kosten en minder dan de waarde van de oogst, bijvoorbeeld ¤ 90.000. Beide partijen winnen: de fabriek maakt winst op de installatiekost en de landbouwer houdt nog iets over van een oogst die anders verloren gaat. De financiering van de afkoopsom kan zelfs geregeld worden.

Op het Coase-theorema is heel wat kritiek geleverd. Het geldt, zoals gesteld, alleen als transactiekosten te verwaarlozen zijn. Dat is niet het geval als er veel betrokken partijen zijn of de juridische kosten hoog zijn, of wanneer de partijen ‘dezelfde taal niet spreken’. Ook ‘free riders‘, zij die wel mee genieten van de zuiveringsinstallatie en de transactiekosten niet willen dragen vormen een probleem. En ook als de ‘macht’ van de partijen niet gelijk is, dan faalt het theorema. Tot slot struikelt het theorema ook als de waarde van het door de externaliteit bedreigde eigendom niet monetair is, geen ‘markt’waarde, maar eerder een emotionele of psychische waarde. Wanneer het niet om een verkoopbare oogst gaat, maar bijvoorbeeld om een bos waar de eigenaar zo graag vertoeft of een tuin waar te veel mooie jeugdherinneringen aan kleven om er afstand van te kunnen doen.

Maar de meest fundamentele kritiek die op het Coaseaanse analyse is geuit komt uit libertarische hoek en is ethisch van aard. Walter Block heeft in een diepgaande en breed uitgesponnen polemiek brandhout gemaakt van het theorema omwille van haar consequenties. Coase stelt namelijk dat de rechtbanken, in die gevallen waar de allocatie van eigendomsrechten niet indifferent is (bijvoorbeeld omdat de transactiekosten zo hoog zijn dat ze prohibitief worden voor een afkoop van de zuiveringsinstallatie), dat de rechtbanken dan oog moeten hebben voor de economische consequenties van hun dispositieven en daarmee rekening houden bij totstandkoming ervan. Zij moeten het nut en de veroorzaakte schade tegen elkaar afwegen en op basis daarvan beslissen tot het al of niet erkennen van een aansprakelijkheidsclaim.

Welnu, de rechters een dergelijke utilistische discretie geven is volstrekt onverenigbaar met het eigendomsrecht an sich. Het is namelijk onmogelijk om op objectieve manier de afweging van kosten en baten van een schadelijke activiteit voor alle betrokkenen te maken. De uitkomst van het proces is dan altijd arbitrair en hoe dat te rijmen valt met het concept recht moet voor iedereen een onoplosbaar raadsel zijn. Het is het niet!

De immoraliteit van de normatieve functie die deze leer, vooral gedragen door de school van Chicago, aan de rechters wil toekennen wordt erg duidelijk wanneer we in het voorbeeld luchtverontreiniging vervangen door bijvoorbeeld verkrachting, en het eigendomsrecht op een zaak vervangen door het eigendomsrecht op het eigen lichaam, en meer in het bijzonder het recht om naar eigen inzicht gebruik te maken van goed (i.c. het eigen lijf) dat er het voorwerp van is. Het Coase-theorema toepassend wordt het volstrekt indifferent of verkrachting verboden is, tenminste indien transactiekosten verwaarloosbaar zijn. Want ingeval de man het verkrachten verboden wordt zal hij de betrekkingen met de vrouw die prooi is aan zijn jacht kunnen afkopen, en in het tegenovergestelde geval zal de vrouw de integriteit van haar lijf kunnen afkopen, m.a.w. geld geven om niet te worden verkracht. Maar als de transactiekosten hoog zijn, of de emotionele kost van het verkrachten in rekening wordt gebracht, dan zal het, steeds volgens leer van Coase, aan de rechters zijn om uit te maken wie in een situatie met verwaarloosbare transactiekost de afkoper en wie de afgekochte zou worden. En niemand zal de mogelijkheid ontkennen dat de vrouw in kwestie een prostituee is en de man kampt met een erg hoge behoefte en veel geld over heeft voor een wip. Zou het ooit denkbaar zijn dat een rechter het recht van de vrouw om niet te worden aangerand volgens een dergelijke geschifte logica zou miskennen? En waarom dan wel het eigendomsrecht?

De enige mogelijke conclusie is dan ook dat voor deze Chicagoans het eigendomsrecht niet is wat het lijkt. Het is zelfs helemaal geen recht, maar een gunst die op arbitraire wijze wordt verleend of ontzegd.

5 REACTIES

  1. Zeer interessant, Arjen. Toevallig had ik dezer dagen een gesprek met een econoom, die nog nooit van het Coase Theorema gehoord had. Het schijnt in de praktijk -helaas- geen rol te spelen.

    Want er is zeker kritiek mogelijk op de stelling, dat het theorema -om met Block te spreken- "brandhout" zou zijn.

    Ik begreep bijvoorbeeld, dat in commentaren op het theorema wordt opgemerkt, dat het begrip "eigendom" goedenrechtelijk zou dienen te worden geherdefinieerd, althans nader gespecificeerd. M.a.w. de rechtsverhouding van de (toekomstige) verkrijger / rechthebbende (eigenaar bijv.) tot het rechtsobject kan afhankelijk gesteld worden van de eigenschappen daarvan en van de doelsstellingen van het rechtssubject.

    (Wat zou bijvoorbeeld de rechtsverhouding van het individu tot zijn eigen lichaam precies (kunnen) zijn ?)

    Ik zou wel eens willen weten, in hoeverre dit idee al in de literatuur is uitgewerkt. En of er bijv. oplossingen zijn voorgesteld, ook voor de andere problemen.

    Tenslotte moeten we niet vergeten, dat milieuwet- en regelgeving sedert diverse milieuschandalen* in Westerse landen aanzienlijk is aangescherpt, zodat een eigenaar van een grondstuk tegenwoordig via allerlei publiekrechtelijke wet- en regelgeving in zijn rechten wordt beknot.

    *In de jaren ’80 kon Duphar nog wegkomen met de vervuiling van de Volgermeerpolder, maar dat is nu wel zo ongeveer afgelopen.

    http://www.njb.nl/NJB/mem/l

  2. Beste Arjen,

    Leuk om te zien dat je je zo hebt verdiept. Je geeft een redelijk beeld van het theorema, al zou ik willen toevoegen dat het ook faalt als er informatieproblemen zijn, en dan met name asymmetrische informatie (zie de implementatieliteratuur) en dat hoewel de allocatie volgens het theorema gelijk is ongeacht de initiele verdeling, de welvaartsniveau’s van de betrokkenen wel afhankelijk zijn van de initiele verdeling (de juiste verwijzing vindt je in Cooter en Ulen, law and economics, bij de bespreking van het theorema).

    Overigens vindt ik het zelf grappig om te bedenken dat Coase juist vanwege dit idee zo bekend is geworden, terwijl hij in het betreffende artikel vooral in wou gaan op de situatie waarin er wel transactiekosten waren.

    Je gebruik van Block en dat wat daarop volgt vraagt om een toelichting en nuancering.

    De werken van Block zijn niet echt het meest fundamentele kritiek (die eer komt eerder leden van de contract theory gemeenschap toe). Je hoort er eigenlijk niets meer van in de economie opleiding, en ook de moderne werken vinden het niet zo interessant. beschouwen we de kritiek nader dan is dat ook niet zo raar.
    Het artikel van Block uit 1977 (ik meen dat jij dat gebruikte) behelst kortweg drie kritieken:
    1- psychologische waarderingen worden genegeerd, enkel monetaire waarderingen tellen (tegen coase)
    2- Het coase theorema zou martelen goedkeuren (tegen Demzets)
    3- rechters hebben onvoldoende informatie om een goede afweging te maken, de markt voor rechters faalt, toepassing van hypothetical bargaining principe zorgt voor onzekerheid en heeft een aanzuigende werking wat betreft rechtzaken.

    Jij haalt vooral punt 2 aan, met dien verstande dat het nu om verkrachting gaat. Ik zal voor de volledigheid mijn commentaar op de punten van Block behandelen, en daarna jouw toevoegingen erbij nemen.

    Punt 1: Alleen monetaire waarden. Het probleem dat Block hier bespreekt is er geen van onmeetbaarheid van de waarden, maar een falende kapitaalmarkt. Alleen omdat de boer het geld niet kan lenen, is een transactie onmogelijk. Dit probleem is meer algemeen van aard, namelijk telkens als ik geld moet lenen voor een consumptiegoed dat haar waarde voor anderen verliest zodra ik begonnen ben met consumeren. Met transactiekosten heeft dit dan opeens niets meer te maken, hoewel het punt valide en actueel is (zie de nieuw institutionele economie).

    De conclusie van punt 2 drijft op haar assumpties. Stilzwijgend wordt in alle voorbeelden van het Coase theorema aangenomen dat de uiteindelijke allocatie efficient is: De kosten van de filters zijn lager dan de kosten van luchtverontreiniging. Block stelt dat in het geval van de marteling dat Demzets’ rechter het recht om te martelen bij de sadist zou neerleggen, omdat deze daar een zeer hoge waardering voor zou hebben. Impliciet zegt hij hiermee dat martelen efficient is! Een dergelijke aanname vraagt eigenlijk wat onderbouwing, namelijk dat de gezamenlijke kosten van de slachtoffers lager zijn de het nut dat de sadist aan het martelen ontleent. Over de kosten laat Block zich echter niet uit, maar gezien zijn stelling dat het martelen is toegestaan moeten we wel concluderen dat deze voldoende laag zijn. De conclusie van Block berust daarmee op zijn impliciete aanname over de kosten en baten van martelen in dat specifieke geval. Met het stroomlijnbeginsel van Demzets heeft het echter helemaal niets te maken.

    De eerste twee delen van punt drie zijn nog steeds actueel maar onbeantwoord. Er is geen economisch model van de rechter, al vormt de economische literatuur over het procesrecht, waarin de gedachte dat het proces een signaling spel is centraal staat, een basis om genuanceerder en precieser te denken over deze problematiek. De carriere en andere belangen van de rechter in de praktijk zijn onvoldoende in kaart gebracht, waarbij ook forum shopping een rol zou spelen. De angst voor onzekerheid negeert het feit dat de onzekerheid niet voortkomt uit de toepasselijke regels, maar over de mate waarin de uiteindelijke state of the world en de toepasselijke regels bij elkaar passen. Block richt zich derhalve, net als veel neo-formalisten, op de verkeerde onzekerheid. Rigide regels kunnen in potentie evenveel onzekerheid creeeren als open normen, omdat ze geen van beiden de garantie geven dat ze passen bij de wereld van morgen. De aanzuigende werking is ofwel aanvaardbaar (omdat meer recht wordt gedaan) ofwel het gevolg van meer rechterlijke dwalingen, wat afhangt van de efficiente van het procesrecht.

    Ik stel naar aanleiding van het bovenstaande dat de kritiek van Block het Coase theorema niet raakt. Punt 1 gaat over een falende kapitaalmarkt. Punt 2 is het directe gevolg van zijn eigen onwaarschijnlijke assumpties. Punt 3 gaat over de efficientie en effectiviteit van het juridisch systeem, waarover (eindelijk) wat meer bekend wordt.
    (deel 2 volgt)

  3. Dat wat Block betreft, dan richt ik me nu op jouw eigen punten, al dan niet geleend van Block.
    Je eerste punt gaat over het arbitrair zijn van het recht volgens het utilisme. Je negeert dat het recht een product van de mens is, en dat rechtspraak mensen werk is, danwel je wijst de positieve rechtsvisie af. Bewijsrecht is niet perfect, maar het is het bewijs dat de uitkomst van een zaak in 90% van de gevallen bepaalt. Het enkele feit dat rechters een subjectief oordeel maken is niet vreemd aan het recht, en maakt haar daardoor ook niet ongeschikt. Dat is enkel het geval als wij zonder rechtspraak er beter af van zouden zijn dan met haar. De facto zou dat neerkomen op het afschaffen van alle rechten die wij hebben, een terugval naar de anarchie en het recht van de sterkste(n). De huidige situatie, hoe onvolmaakt zij dan ook mag zijn, is te prefereren boven de chaos van wette- en rechteloosheid.

    Je voorbeeld van de verkrachte vrouw (niet aanranden) is een combinatie van argumenten, waarbij niet duidelijk is wat nu precies het probleem is. Als ik je goed begrijp gaat het om een man en een vrouw, waarbij de man een positieve waardering van een vrijpartij met die vrouw heeft, de vrouw een negatieve waardering voor een vrijpartij met die man heeft en dat er transactiekosten zijn (coase theorema gaat niet op bij definitie). De rechter doet een uitspraak over de vraag of de man het recht heeft de vrouw te nemen, of dat de vrouw het recht heeft om de man te weigeren. Volgens Demzets is daarbij, vanwege de transactiekosten, de vraag van belang bij welke uitspraak de uiteindelijke allocatie tegen de laagste kosten gerealizeerd wordt. In jouw voorbeeld neem je impliciet aan dat de transactie zal plaatsvinden: de kosten van de vrouw zijn lager dan die van de man. De transactiekosten zijn aanzienlijk (het is voordeliger om een rechtzaak te beginnen dan om te onderhandelen, een werkelijk wel hele dure wip lijkt mij). De vraag is dan bij wie het recht moet liggen. Als we het bij de vrouw neerleggen, dan vindt de transactie wel plaats, maar tegen absurd hoge transactiekosten (de man moet Euro 100,000,00 betalen voor de wip, maar de vrouw krijgt maar Euro 50,00, de rest gaat verloren aan zoekkosten, onderhandelingskosten, reiskosten etc.) Als we de man het recht geven, dan vindt de wip nog steeds plaats maar tegen (bij assumptie) lagere transactiekosten van Euro 100.
    (Hieruit blijkt ook het welvaartseffect van initiele verdelingen, in het ene geval is de vrouw er 50 euro beter van af, in het tweede geval niet.)

    Is het werkelijk zo onredelijk om te denken dat rechters een recht van de een zouden mogen beperken om zo de onnodige verspilling van een buitenproportionele hoeveelheid middelen te voorkomen?
    Nee, natuurlijk niet. Als ik mijn garage voor een klein gedeelte op jouw grond bouw, zal de rechter jouw eigendomsrecht beperken omdat de transactiekosten van verplaatsing (sloop en nieuwbouw) niet opwegen tegen jouw belang (Zie het garage-arrest).

    Gelukkig is er een goedwerkende markt voor sexuele diensten, zodat absurde voorbeelden zoals in het artikel een denkoefening blijven. Maar gegeven vergelijkbare situaties is een inbreuk op het eigendomsrecht zeker niet onredelijk of onwenselijk. Transactiekosten zijn eigenlijk niets meer en minder dan exogene beperkingen van onze vrijheid. Maar vrijheid is een fundamentele voorwaarde voor de libertarische samenleving om te werken; wat heb ik er aan als niemand mij kan dwingen als ik niets, maar dan ook echt niets kan? Sterven in vrijheid verliest dan zijn glans. Gelukkig zijn transactiekosten in de praktijk niet zo problematisch dat een samenleving in vrijheid onmogelijk is, mede dankzij de ontwikkeling van transactiekostenbeperkende instituties. Maar daar waar transactiekosten domineren, kan vrijheid niet bestaan.

    Ten overvloede: Je artikel heeft een ruimere titel dan inhoud. Er zijn meer manieren voorgesteld om met transactiekosten om te gaan. Mocht je daar prijs op stellen dan kan ik je een m.i. toegankelijk boek over dit soort problemen aan

    Leuk dat je serieus omgaat met de reacties, dat waardeer ik zeer. Ik ben benieuwd naar je reactie.

    Vriendelijke groet,

    NvdB

    P.S. sorry voor de dubbel-post

  4. NvdB,
    Maak van die aan(beveling) gerust een trippel-post 😉

    Ik heb helaas te weinig tijd om meteen op je reactie te reageren. Maar ik doe het zeker.

    Alvast dit wil ik kwijt: ik ‘negeer’ niet dat het recht een product van de mens is, ik ‘ontken’ het. Ik geloof niet dat je mij ‘de’ mens die het recht heeft geproduceerd kunt aanwijzen. ‘Die’ mens bestaat niet.

  5. @ Arjen

    Dank je.
    Ik wacht je reactie af.

    Steeds vaker begin ik me twee dingen af te vragen: 1. Waarom zijn mensen zo slecht in staat om de waarde van vrijheid als maatschappelijk ordeningsmechanisme te waarderen? Waarschijnlijk kom jij net als ik veel mensen tegen die voor alle maatschappelijke problemen als oplossing overheidsingrijpen voorstellen (anti-discriminatiewetgeving, jeugbescherming, snack-tax). Breder zie ik voor de neergang van het vrijheidsdenken de neergang van partijen die op zijn minst gebaseerd zijn op vrijheidsdenken zoals D66 en meer de VVD (ik vermoed dat jij de overheid wil afschaffen, of op zijn minst de democratie, maar het is in ieder geval een indicatie van de mate waarin de gedachte wordt ondersteund).
    punt 2 is meer algemeen theoretisch van aard, en betreft de grens van vrijheid als ordeningsmechanisme (uitgaande van de economische theorie). Vrijheid kan niet alles, vrijheid vereist een kleine staat, maar wanneer is vrijheid precies geschikt of ongeschikt?

    Heb jij hier korte gedachten over? Met name punt 1 ben ik in geinteresseerd, punt 2 moet ik zelf nog mijn gedachten goed over laten gaan.

    t.a.v. rechtsvorming:
    Wat "de" mens betreft ben ik met je eens, die bestaat niet. Het recht als cummulatief geheel van alle door groepen gehandhaafde regels is een product van de samenleving, waarbij sommige leden (rechters) meer invloed op de inhoud daarvan hebben dan anderen (geestelijk gehandicapten). Als je wetgeving en contract als fundamenteel hetzelfde beschouwd, zoals ik maar met mij weinig anderen, dan produceren we allemaal ons eigen recht en elkaars recht.

    mvg,

    Nick

Comments are closed.