De Eerste Wereldoorlog (hierna WW1) wordt vaak gezien als één van de grote, historisch ingrijpende gebeurtenissen. Er zijn een aantal redenen aan te voeren voor de stelling dat sinds WW1 de beschaving er op achteruit is gegaan en er nog steeds op achteruit gaat.
Dit artikel in twee delen van de hand van Hans-Hermann Hoppe is door mij vertaald uit het Engels; de originele versie is beschikbaar in mp3 formaat op mises.org. Het artikel is van belang om de hedendaagse problematiek en de menselijk correcte oplossing daarvoor als verlengde van het historische perspectief te kunnen plaatsen. Het tweede deel illustreert de voorspellende waarde van de gepresenteerde theorie in deel I door de pre-WW1 geschiedenis te vergelijken met de post-WW1 geschiedenis.
Het eerste artikel is hier te vinden: https://www.vrijspreker.nl/vs/nucleus/index.php?action=itemedit&itemid=5512
Ten eerste belastingheffing. Gedurende de gehele monarchische periode was er slechts een geringe tendens om de belasting te verzwaren. Gedurende een aantal eeuwen kwam de hoogte daarvan niet uit boven de 5 tot 8% van het BNP. Er bestond in feite geen belasting op inkomen voor 1914; rond 1900, ondanks de uitbreiding van het stemrecht, namen de overheden minder dan zo’n 10% van het BNP in beslag.
Sinds het begin van de democratisch-republikeinse tijd zijn de overheidsbelastingen als percentage van het BNP tijdens de jaren ’20 en ’30 van de 20e eeuw gestegen naar 20 – 30%; tegenwoordig is de belastingdruk als percentage van het BNP gestegen naar 50%, dit alles in minder dan een eeuw na een periode van meerdere eeuwen waarin het totale belastingniveau nauwelijks is gestegen.
Qua werkgelegenheid bij de overheid kan men vaststellen, dat deze niet groter was dan 2 a 3 % tijdens bijna de gehele monarchistische periode van meerdere eeuwen. Heden ten dage, waarbij er zoals gezegd vrije ingang in het overheidsapparaat is, bedraagt dit percentage in alle westerse landen zo’n 15 tot 20% van het werkzame gedeelte van de bevolking.
Qua inflatie werd de monarchistische periode gekenmerkt door het bestaan van commodity money. Geen enkel individu kon de monopolie voor het drukken van puur papiergeld worden toevertrouwd. In de democratisch-republikeinse tijd, waar de overheid ge-anonimiseerd is, werd in het begin een quasi-goudstandaard gehanteerd en ten slotte een papiergeld-standaard.
Als we Engeland als de leidende financiële macht in de 19e eeuw vergelijken met de VS als zijnde de leidende financiële macht in de 20e eeuw, kunnen we vaststellen dat in Engeland tijdens de commodity standard van 1660 tot 1760 de prijzen continu daalden. Ook van 1760 tot 1860 daalden de prijzen continu. Van 1860 tot 1910 daalde de wholesale priceindex van 100 tot 80 punten. De groei van de geldhoeveenheid van 1845 tot 1918, een periode van meer dan 70 jaren, verzesvoudigde.
Als men dit vergelijkt met de “nieuwe tijd”, dan kan men het volgende vaststellen: de wholesale priceindex in de VS in 1921 was 113, in 1948 was het 185, in 1971 was het 255, in 1981 was het 658, en in 1991 was deze ongeveer 1000. Deze is dus constant gestegen.
Als mijn kijkt naar de toename van de geldhoeveelheid van 1918 tot 1991, weer een periode van grofweg 70 jaar, was de totale geldhoeveelheid 128 keer zo groot geworden. Het verdubbelde van 1918 tot 1939, vervolgens was het weer verdubbeld in 1944, 1959, 1969, 1977, 1985 en dit was in 1991 alweer verdubbeld.
Als men kijkt naar schuld en rente, kan men vaststellen dat tijdens de monarchische periode de schulden van de overheden in essentie uit oorlogsschulden bestonden (d.w.z. schulden die aangegaan werden om de oorlogen te kunnen voeren). Omdat oorlogen veelvuldig gevoerd werden, bestond de tendens dat schulden omhoog gingen tijdens die oorlogen als gevolg daarvan. Echter tijdens periodes van vrede werd de schuldenlast doorgaans verlaagd.
Engeland had vóórdat WW1 uitbrak een lagere schuldenlast dan na afloop van de Napoleontische oorlogen. Tijdens een periode van een eeuw vond een significate reductie van de schuldenlast plaats. Verder moesten monarchen doorgaans méér dan de marktrente betalen voor de aangegane leningen omdat mensen zich realiseerden dat het lenen van geld aan die gasten een behoorlijk riskante zaak was.
Als men zich het huidige schuldsysteem aanschouwt, ziet men dat de schuldenlast zowel in tijden van oorlog als in tijden van vrede toeneemt. Er is absoluut géén periode waarin de schuldenlast níet toeneemt. Ten tweede is de rente op schulden nu láger dan de marktrente omdat regeringen hun schulden kunnen monetariseren; men kan papiergeld drukken om de schuld te financieren.
Kijkt men naar rente-percentages, dat een bijzonder interessante indicator is, is de overall neiging van de rentepercentages een dalende. Als we naar het begin van de civilisatie gaan, dan zien we dat in het klassieke Griekenland de rente zo’n 16 tot 18% was. De overall trend, afgezien van tijdelijke stijgingen en dalingen, was een dalende. Rond 1900 lagen de rentes in alle Westerse landen iets boven de 2%. Als we dit vergelijken met de democratisch-republikeinse periode, kunnen we vaststellen, dat tijdens de democratisch-republikeinse periode de rentestanden niet langer naar beneden gingen. Ondanks het feit dat de reeële inkomens heden ten dage hoger zijn, en we zouden mogen verwachten dat de rentestanden lager zouden zijn, zijn de rentestanden in de 20e eeuw áltijd boven die van de 19e eeuw geweest, zelfs als we rekening houden met het feit, dat, ten minste vanaf de jaren ’70 in de 20e eeuw er een inflatie-premie ingebouwd is in de nominale rente; als we deze premie aftrekken in een poging om de echte rentestand te berekenen, kunnen we nog steeds zien dat deze gemiddeld op een niveau van 4 tot 5% lijkt te liggen in de 20e eeuw. De rentestanden liggen nu op hetzelfde niveau als die in de 15e eeuw in Europa. Spaargelden in de VS, die natuurlijk rentestanden beïnvloeden, bedragen zo’n 5% van het beschikbare inkomen, een renteniveau dat op hetzelfde niveau ligt als in de 17e eeuw in Engeland, toen mensen veel armer waren dan men nu is, terwijl het duidelijk mag zijn dat het destijds veel moeilijker was om te sparen.
Volgende indicator: wet, wetgeving en misdaad. Wetgeving in de monarchische periode bestond nagenoeg niet. Monarchen creëerden geen nieuwe wetgeving, ze accepteerden de bestaande rechten m.b.t. de privé-eigendommen. Ook voor henzelf accepteerden ze de regels van privé-eigendommen. Ondertussen hebben we, analoog aan de papiergeld-inflatie, inflatie op het gebied van wetgeving. Elk land verzint tienduizenden wetten per jaar, daarmede een enorme hoevelheid juridische onzekerheid creëerende.
Welvaart. Zoals gezegd namen de monarchen genoegen met zo’n 5% van het BNP en besteedden zo’n 50% hiervan aan militaire uitgaven. Thans nemen overheden zo’n 50% van het BNP en daarvan wordt zo’n 10 tot 20% aan militaire uitgaven besteed, wat neerkomt op zo’n 5 tot 10% van het BNP tegenover de 2.5% die globaal tijdens de monarchistische periode door overheden aan militaire uitgaven werd gespendeerd. Echter, belangrijker dan dit is het volgende. 50% van de hedentijdse uitgaven worden besteed aan sociale- en welvaarts gerelateerde uitgaven, iets dat niet bestond in de monarchistische periode. Eén van de consequenties van de uitgaven ten behoeve van welvaart, is dat deze uitgaven de waarde van families vermindert; tijdens meerdere eeuwen was het geboortecijfer 30 tot 40 per 1000 inwoners; iets meer in katholieke landen, iets minder in protestante landen. In de 20e eeuw is het geboortecijfer gevallen naar 15 tot 20 per 1000 inwoners en is daarmede gehalveerd.
Met betrekking tot criminaliteit, zou men mogen verachten dat de vloed aan nieuwe wetgeving een erosie veroorzaakt van de kennis over hetgeen goed en kwaad is, en men zou mogen verwachten dat het aantal misdaden toeneemt. En dat is ook precies wat men kan observeren. Het aantal misdaden tijdens de 19e eeuw ging jaar na jaar omlaag. Echter, vanaf 1950, nadat een aantal generaties onder de democratisch-republikeinse regimes geleefd hebben en blootgesteld waren aan egalitaire gevoelens, is het aantal misdaden in de gehele westerse wereld toegenomen.
Ten slotte oorlog en buitenlandse politiek. Zoals reeds eerder vastgesteld, zou men mogen verwachten dat deze tijdens de monarchistische periode voornamelijk bestaat uit huwelijks-politiek. Als typisch voorbeeld uit een groot aantal voorbeelden hoe monarcieën hun territoriën plachten uit te breiden: keizer Maximilian die van 1493 tot 1519 heerste, trouwde met Maria van Bourgondië en kreeg daardoor het bezit over Bourgondië, dat delen van Frankrijk en Nederland bevatte. Hun zoon Filips trouwde met Johanna die erfgename was van Ferdinand en Isabella van Spanje; op deze manier verkregen ze Spanje. Deze twee hadden een zoon keizer Karel V die een grondgebied had dat zich uitstrekte over Oostenrijk, Nederland, Spanje en de Amerikaanse bezittingen.
Oorlogen. Oorlogen tijdens de monarchische periode ging over erfenis-onenigheden. Er werd gehuwd tussen dynastieën en soms, als een dynastie wegviel, werd de ontstane situatie m.b.t. vererving opgelost door middel van oorlogsvoering. Omdat het hier slechts erfenis-kwesties betrof, waren de oorlogen altijd beperkt en hadden deze duidelijke doelen: ik wil deze troon hebben, of die provincie of die stad.
Guglielmo Ferrero, een collega van Mises tijdens zijn periode in Zwitserland die 18e eeuwse oorlogvoering heeft dit gekarakteriseerd, heeft dit beschreven. Deze beschrijving is ook van toepassing op de oorlogvoering daarvoor, en zelfs op de 19e eeuwse oorlogvoering daarna. Hij beschrijft dat oorlog begrensd en ingeperkt wordt door een systeem van nauwkeurige regels; het werd absoluut beschouwd als een enkelvoudige strijd tussen de twee legers, waarbij de burgerbevolking slechts toeschouwer was. Plunderingen, rekwisitie en geweldsdaden jegens de bevolking waren verboden in zowel het thuisland als in het land van de vijand. Elk leger richtte voorraden in in zorgvuldig uitgezochte steden in de achterhoede, deze verplaatsend naarmate het front zich verplaatste. Dienstplicht bestond uitsluitend in een rudimentaire- en sporadische vorm; omdat soldaten schaars en moelijk te vinden waren, werden de soldaten opgeleid tijdens een moeilijke en zorgvuldige opleiding, echter omdat dit kostbaar was maakte hen dit erg waardevol, en het was daarom noodzakelijk dat er zo weinig mogelijk stierven tijdens een oorlog. Omdat generaals gedwongen werden hun mannen te economiseren, vermeden ze het voeren van veldslagen zo veel mogelijk. Het doel van oorlogsvoering was het uitvoeren van behendige manoeuvres en niet de vernietiging van de tegenstander. Een campagne zonder veldslagen zonder verlies van levens, een overwinning behaald door een slimme combinatie van bewegingen werd geacht het hoogst haalbare te zijn in deze kunst. Het ideale patroon van perfectie bestond uit planning en berekening, hetgeen oorlogsvoering meer humaan maakte. Oorlog werd een soort spel tussen vorsten; een oorlog was een spel met zijn eigen regels en inzet: een gebied, een erfenis, een troon, een verdrag. De verliezer betaalde, en de overwinnaar kreeg zijn zin.
In tegenstelling hiermee, schijnen republikeinse oorlogen altijd ideologisch gemotiveerd geweest te zijn, en daarmede waren het ook totale oorlogen. Er waren geen beperkte territoriale doelen. Er zijn voldoende voorbeelden uit de oude geschiedenis, Athene was extreem imperialistisch en extreem barbaars jegens haar vijanden; tijdens de Roomse Republiek was bijvoorbeeld een figuur als Caesar een medogenloze imperialist. Zwitserland als republiek was tijdens de Middeleeuwen berucht om de gewelddadigheid van haar krijgers, en voor een korte periode leek het alsof Zwitserland een grote Europese macht zou worden totdat het ten langen leste een kopje kleiner werd gemaakt en nadien zo klein bleef zoals het heden te dage nog steeds is. Cromwell was niets anders dan een grote slachter, de Napoleontische oorlogen waren extreem gewelddadig; ook werd voor het eerst massale dienstplicht ingevoerd, waardoor legers afmetingen kregen die ze nog nooit hadden gehad. De Civil War van de VS is een typisch voorbeeld van een ideologisch gemotiveerde oorlog, waarin ook massale dienstplicht een grote rol speelde en uitliep op grote slachtingen. WW1 was het volgende voorbeeld hiervan.
Generaal JFC Fuller, één van de leidende militaire historici, vatte de verschillen tussen de monarchische oorlogen en de democratisch-republikeinse oorlogen als volgt samen: “De invloed van de nationalistische geest die democratie op oorlog had, was intens. Het emotionaliseerde oorlog en brutaliseerde het dientengevolge. In de 18e eeuw waren oorlogen voornamelijk het werkgebied van koningen, hof en heren. Legers leefden van hun depots, ze bemoeiden zich zo weinig mogelijk met de bevolking en omdat de soldaten betaald werden uit de kas van de koning, waren ze te kostbaar om ze te verliezen tijdens massa-aanvallen. Dat veranderde met ingang van de Franse Revolutie. De legers werden meer en meer de instrumenten van het volk. Niet alleen werden ze groter, maar ook namen de gewelddadigheid toe. Nationale legers bevochten naties, koninklijke legers bevochten hun gelijken. De eerste groep gehoorzaamde het achterlijke plebs, de tweede de koning, doorgaans verstandig. Al dit ontwikkelde zich vanuit de Franse Revolutie, waarmee de wereld ook te maken kreeg met de dienstplicht en massale oorlogvoering; het massale gekoppeld aan financiën en commercie hebben een nieuwe dimensie aan oorlog toegevoegd. Want als de hele natie vecht, zijn alle nationale resources beschikbaar voor het oorlogsdoel.”
Sinds 1918 hebben praktisch alle indicatoren een systematische tendens omhoog laten zien. Wat overheden betreft, heeft het democratisch-republikanisme het communisme voorgebracht, en gekoppeld daaraan publieke slavernij en door de overheid gesponsorde massamoord, zelfs in vredestijd; verder heeft het fascisme, nationaal socialisme, en als laatste en taaiste de sociaal-democratie, in de VS aangeduid als “liberalism”, voortgebracht. Verplichte militaire dienstplicht is bijna universeel, oorlogen zijn omhoog gegaan in frekwentie en gewelddadigheid, en het proces van politieke centralisatie is verder voortgeschreden dan ooit tevoren. Intern hebben democratische republieken te maken met stijgende belastingen, schulden en toename van de publieke werkgelegenheid; het heeft geleid tot de vernietiging van de goudstandaard, onge-evenaarde papiergeld inflatie, en toegenomen protectionisme en controle van migratie.
Zelfs de meest fundamentele private rechts-voorzieningen zijn bedorven door een schier eindeloze stroom aan nieuwe wetgeving en regulering. Tegelijkertijd, kijkend naar de burgermaatschappij, zijn de instituten huwelijk- en familie vernietigd door welvaarts-wetgeving, is de geboorte-rate omlaag gegaan, zijn het aantal scheidingen omhoog gegaan, evenals het aantal één-ouder gezinnen, en is het aantal abortussen omhoog gegaan. In plaats van omhoog te gaan met de stijgende inkomens, zijn de spaarquota’s gestagneerd dan wel geslonken. In vergelijking met de 19e eeuw zijn de verstandelijke vermogens van de politieke intellectuele elite alsmede de kwaliteit van het publieke onderwijs achteruit gegaan. En de hoeveelheid misdaden, de structurele werkloosheid, afhankelijkheid van welvaartsvoorzieningen, parasitairisme, nonchalance, vermetelheid, onburgerlijk gedrag, onbetamelijkheid, psychopatisch gedrag, en hedonisme zijn toegenomen.
Wat kunnen we hier aan doen ? Kan iets het proces van decivilisatie stoppen voordat het eindpunt daarvan is bereikt en het te laat is ? En zo ja, wat ?
Boven alles zou ik willen stellen dat de democratische gedachte en het democratisch gezag gedelegitimiseerd moeten worden. Uiteindelijk is de route van de menselijke geschiedenis bepaald door ideeën, ongeacht of ze waar of niet waar zijn. En net zoals een koning zijn macht niet uit kon oefenen tenzij een meerderheid van de publieke opinie deze macht als legitiem ervoer, zo kunnen democratisch gekozen heersers ook niet hun macht uitoefenen zonder de ondersteuning van de meerderheid van de publieke opinie.
Analoog daaraan kan de transitie van monarchische- naar democratisch gezag fundamenteel niet anders uitgelegd worden, als een verandering van de publieke opinie. Tot het einde van WW1 heeft het overgrote deel van de publieke opinie in Europa het monarchische gezag als legitiem geaccepteerd. Heden ten dage zou bijna niemand dat meer zo doen; het idee van een monarchisch gezag wordt gezien als lachwekkend. Dienovereenkomstig dient een terugkeer hiernaar als onmogelijk te worden geacht. De legitimiteit van monarchisch gezag lijkt onherstelbaar verloren te zijn gegaan. Een dergelijke terugkeer zou ook geen werkelijke oplossing zijn.
Tegelijkertijd moet het democratisch-republikeinse gezag minimaal net zo lachwekkend gevonden worden als het monarchische gezag, niet in het minst vanwege het feit dat vastgesteld kan worden dat het democratisch-republikeins gezag als de bron van de-civilisatie gezien kan worden. Het moet duidelijk gemaakt worden, dat het noch monarchistische- noch democratisch-republikeinse overheden zijn maar privé-bezit en de erkenning en verdediging van de rechten op privé-bezit dat de ultieme bron van menselijke civilisatie is. Strategisch, om de delegitimisering van de democratie te bevorderen, en tegelijkertijd de legitimiteit van privé-bezit, contractualisme en individuele verantwoordelijkheid te bevorderen, moet ideologische ondersteuning gegeven worden aan alle decentraliserende- en afscheidingskrachten, want een territoriaal kleinere overheid werkt gematigdheid in de hand. Uitsluitend in kleine, regionale verbanden wordt het voor natuurlijke elites mogelijk om boven te komen drijven; elites wiens vrijwillig erkende autoriteit legitimiteit zal verlenen aan het idee- en instituut van een op het respekt voor het bezit van privé-eigendom gebaseerd systeem, als basis voor een op de natuurwet gebaseerde maatschappij als hét antwoord op de historische monarchie én de democratie.
Heel goed artikel. Waar kan ik op schrijf-cursus?
🙂
Comments are closed.